De zaak in het kort
In deze zaak hebben twee appartementseigenaren, [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], de rechtbank verzocht om een wijziging van de splitsingsakte van hun Vereniging van Eigenaren (VvE) te bevelen. Zij stelden dat de feitelijke situatie van hun eigendom niet overeenstemt met de beschrijving in de akte en vroegen daarnaast om een verklaring voor recht over de berekening van de breukdelen van hun eigendom. De rechtbank moest beoordelen of er voldoende reden was om de splitsingsakte te wijzigen en of er een verklaring voor recht kon worden gegeven in deze verzoekschriftprocedure.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een verzoekschrift ingediend door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] op 24 april 2024. Zij vroegen de kantonrechter om bevel te geven tot wijziging van de splitsingsakte uit 2009. Deze akte verdeelde een pand in 14 appartementsrechten en was een herziening van een eerdere akte uit 2006. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] bezaten een appartement op de tweede verdieping, en waren lid van de VvE die in 2009 werd opgericht.
Het verzoek was gebaseerd op de bewering dat er discrepanties bestonden tussen de feitelijke situatie en de beschrijving in de akte uit 2009. Er werden drie hoofdpunten aangevoerd: de gemeenschappelijke delen zoals het trappengat en de hal, de indeling van de bergingen, en de toevoegingen zoals een dakkapel en een loggia die zij aan hun appartement hadden aangebracht. Verder verzochten zij om een verklaring voor recht met betrekking tot de oppervlakteberekening van de privé-gedeelten.
De verwerende partijen, bestaande uit andere eigenaren binnen de VvE, voerden aan dat het verzoek moest worden afgewezen. Zij stelden dat het verzoek hetzelfde betrof als een eerder verzoek dat in 2019 was afgewezen en dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] misbruik maakten van het procesrecht door deze kwestie opnieuw voor de rechter te brengen zonder in beroep te zijn gegaan tegen de eerdere beslissing.
In een eerdere fase van de procedure was er discussie over het al dan niet betrekken van alle relevante partijen in de zaak, aangezien een van de eigenaren zijn eigendom tijdens de procedure had overgedragen aan een andere partij. Uiteindelijk werd de nieuwe eigenaar op de juiste wijze in de procedure betrokken.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank besloot het verzoek van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] af te wijzen. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een zodanige afwijking tussen de feitelijke situatie en de beschrijving in de splitsingsakte die wijziging zou rechtvaardigen.
Voor de gemeenschappelijke delen was er geen verschil tussen de feitelijke situatie en de akte uit 2009, aangezien de bovenverdieping als één geheel werd beschouwd. Wat betreft de bergingen, was er geen noodzaak tot wijziging omdat de nummering op de tekening overeenkwam met de feitelijke situatie. Voor de toevoegingen zoals de dakkapel en loggia was er geen bewijs dat andere eigenaren hun toestemming hadden geweigerd, en daarom was een rechterlijk bevel niet nodig.
De kantonrechter wees ook het verzoek om een verklaring voor recht af. Er was geen wettelijke basis om in een verzoekschriftprocedure een dergelijke verklaring te geven, en bovendien was de bestaande akte uit 2009 niet in strijd met de wettelijke vereisten voor de berekening van breukdelen.
In de slotsom werden [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verwerende partijen, omdat zij in het ongelijk waren gesteld. De rechtbank bepaalde dat er geen reden was om hen te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten, aangezien het beroep op de eerdere beschikking van 2019 was verworpen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.