De zaak in het kort
In deze juridische kwestie speelt een conflict tussen een vereniging van eigenaren (VvE) en een kerkgenootschap over achterstallige betalingen van de eigen bijdrage voor appartementsrechten. Het kerkgenootschap, eigenaar van twee appartementsrechten, heeft gedurende meerdere jaren te weinig bijgedragen aan de VvE, wat heeft geleid tot een aanzienlijke financiële achterstand. De VvE vordert een totaalbedrag van €16.650,56, inclusief achterstallige betalingen, wettelijke rente en incassokosten. Het kerkgenootschap betwist de vordering gedeeltelijk, beroept zich op verjaring van een deel van de vordering en betwist ook de incassokosten en rente. De rechtbank moet beslissen over de verjaring van de vordering en de hoogte van de te betalen bedragen.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begint met een dagvaarding van de VvE aan het kerkgenootschap, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. Het kernpunt van de zaak betreft de betaling van de eigen bijdrage die het kerkgenootschap als lid van de VvE verschuldigd is. Het kerkgenootschap is eigenaar van twee appartementsrechten in een complex waarvoor de VvE is opgericht. Op basis van de splitsingsakte is het kerkgenootschap verplicht bij te dragen aan gezamenlijke schulden en kosten, maar door een foutief toegewezen breukdeel heeft het over de periode januari 2016 tot en met december 2019 te weinig betaald.
Tijdens een algemene ledenvergadering van de VvE in juni 2020 wordt deze financiële omissie besproken. Het blijkt dat de fout in de toewijzing van breukdelen heeft geleid tot een te laag betaalde bijdrage door het kerkgenootschap, terwijl een andere eigenaar juist te veel heeft betaald. Besloten wordt om de omissie te corrigeren en te onderzoeken of de toenmalige administrateur aansprakelijk gesteld kan worden.
In een latere periode, van januari 2021 tot en met februari 2024, ontstaat er opnieuw een achterstand in de betaling van de eigen bijdrage door het kerkgenootschap. De VvE vordert op basis hiervan een totaalbedrag van €16.650,56, waarbij het kerkgenootschap zich verdedigt door te stellen dat een deel van de vordering verjaard is en dat er geen afspraak is gemaakt om het te weinig betaalde bedrag terug te betalen.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank beoordeelt de zaak voornamelijk op basis van de vraag of een deel van de vordering van de VvE verjaard is. Volgens de wet verjaart een vordering tot nakoming na vijf jaar vanaf het moment dat deze opeisbaar is geworden. De VvE stelt dat de vordering pas opeisbaar werd na een besluit tijdens de ledenvergadering in 2020, maar de rechtbank oordeelt dat de bijdrage maandelijks opeisbaar was volgens de splitsingsakte.
De rechtbank concludeert dat de vordering van de VvE deels verjaard is omdat het kerkgenootschap pas op 12 juli 2023 op de hoogte werd gebracht van de betalingsachterstand. Dit betekent dat de achterstallige betalingen over de periode januari 2016 tot juli 2018, ter waarde van €7.959,60, verjaard zijn. Het resterende bedrag van €4.775,76 uit de periode januari 2016 tot december 2019 is wel opeisbaar, evenals de achterstand van €2.130,35 over de periode januari 2021 tot februari 2024.
Daarnaast kent de rechtbank de VvE een bedrag van €720,31 toe voor buitengerechtelijke incassokosten, plus €151,26 aan omzetbelasting over die kosten. De kosten voor het opvragen van kadastrale uittreksels worden niet toegewezen omdat de noodzaak daarvan niet is aangetoond. De rechtbank bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moeten dragen.
Uiteindelijk wordt het kerkgenootschap veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van €6.906,11, vermeerderd met wettelijke rente, en €871,57 voor incassokosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat het direct kan worden uitgevoerd ondanks eventueel hoger beroep.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.