De zaak in het kort
In deze zaak bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, draait het om de verdeling van een woning na de echtscheiding van twee voormalige echtelieden. De eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en de gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie, waren getrouwd in gemeenschap van goederen. Na hun scheiding ontstond er een geschil over de verdeling van hun gezamenlijke eigendommen, met name de woning. De eiseres wilde de woning verkopen, terwijl de gedaagde het eigendom ervan wilde overnemen maar daar financieel niet toe in staat bleek. De rechtbank moest beslissen over de verdeling van de woning en andere financiële kwesties die uit hun voormalige huwelijk voortkwamen.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begint met een dagvaarding, gevolgd door een reeks conclusies en een mondelinge behandeling. De partijen waren gehuwd sinds 16 januari 2012 en hebben op 11 mei 2021 een echtscheidingsverzoek ingediend, wat uiteindelijk leidde tot de ontbinding van hun huwelijksgemeenschap op 22 september 2022. Tot de gemeenschap van goederen behoorde een appartementsrecht, dat recht gaf op het gebruik van een woonruimte en een bijbehorende berging in een gebouw in [woonplaats 2].
Voor de aanschaf van de woning had de gedaagde een lening van € 85.000 bij de ABN AMRO Bank afgesloten, bestaande uit een aflossingsvrij deel en een ‘meegroei’ deel. Na de scheiding werd bepaald dat de gedaagde de woning nog zes maanden kon bewonen zonder vergoeding. Echter, de verdeling van de gemeenschapseigendommen bleef onopgelost, en de partijen hadden geen actie ondernomen om de notaris, die door de rechtbank was benoemd voor de verdeling, te betrekken.
De eiseres vorderde de verkoop van de woning, terwijl de gedaagde verzocht om uitstel van de verdeling voor drie jaar, met het argument dat hij de woning wilde overnemen maar dat op dat moment niet kon financieren. Daarnaast waren er tal van andere financiële kwesties die opgelost moesten worden, waaronder de verdeling van een uitvaartpolis, de schuld aan Santander, en betalingen van VvE-bijdragen.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet gedwongen kan worden om in een onverdeeldheid te blijven. Hoewel de gedaagde een belang heeft bij het niet verkopen van de woning, vanwege zijn woonsituatie met de kinderen, bleek er geen concreet vooruitzicht dat hij de woning in de toekomst zou kunnen overnemen. Daarom werd besloten dat de woning verkocht moest worden aan een derde partij. De opbrengst zou worden gebruikt om de hypothecaire lening en andere kosten te voldoen, waarbij eventuele resterende opbrengsten gelijkelijk tussen de partijen zouden worden verdeeld.
Daarnaast werd bepaald dat de eiseres recht heeft op een gebruiksvergoeding, aangezien de gedaagde de woning exclusief gebruikte. De rechtbank stelde dat de vergoeding gelijk moest zijn aan de helft van de betaalde hypotheekrente. Verder moesten nog enkele financiële kwesties worden opgelost, zoals de vergoeding voor VvE-bijdragen en de schuld aan Santander. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij de eigen kosten draagt.
De rechtbank legde ook vast dat voor de verkoop van de woning een makelaar moest worden ingeschakeld, en dat indien de gedaagde niet zou meewerken, het vonnis in de plaats van zijn instemming zou treden. Er werd een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat de gedaagde niet meewerkte aan de verkoop, tot een maximum van € 50.000. Tot slot werd de verdeling van de uitvaartpolissen geregeld, waarbij elke partij verantwoordelijk werd voor de polis waarvan hij of zij de verzekerde was, zonder verrekening van waardeverschillen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.