De zaak in het kort
De rechtbank Midden-Nederland heeft op 27 juni 2024 een uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een appartement in Utrecht. De eigenaar van het appartement, aangeduid als eiser, had bezwaar aangetekend tegen de hoogte van de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de vastgestelde waarde te hoog was en verlaagde deze van € 530.000 naar € 505.000. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en vernietigde de eerdere uitspraak van de heffingsambtenaar.
Het verloop van het proces en de feiten
De eiser, eigenaar van een appartement in het centrum van Utrecht, ontving een beschikking waarin de WOZ-waarde van zijn woning werd vastgesteld op € 530.000 per de waardepeildatum 1 januari 2021, geldig voor het belastingjaar 2022. Het appartement heeft een oppervlakte van 130 m² en is uitgerust met drie dakkapellen, een berging van 6 m², en een parkeerplaats van 13 m².
De eiser was het niet eens met deze vaststelling en voerde aan dat de waarde van zijn appartement per 1 januari 2021 lager zou moeten zijn, namelijk € 501.000. Hij tekende bezwaar aan, maar de heffingsambtenaar bleef bij de oorspronkelijke waarde. Hierop besloot de eiser beroep in te stellen. Tijdens de online zitting op 22 februari 2024 werden beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
De discussie ging naast de waardevaststelling ook over de vermeende schending van de toezendverplichting door de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. Echter, omdat de rechtbank de eiser op inhoudelijke gronden al gelijk gaf, werd er niet verder ingegaan op deze procedurele kwestie.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank beoordeelde de zaak door te kijken naar de door de heffingsambtenaar aangeleverde taxatiematrix. Deze matrix vergeleek het appartement van de eiser met drie andere appartementen in Utrecht, maar de rechtbank vond dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 530.000 niet te hoog was. De rechtbank wees erop dat er fouten waren gemaakt in de berekening van de waarde per m², met name door het niet correct toepassen van een 20% correctie voor de bovengemiddelde ligging van een van de referentiewoningen. Hierdoor kwam de gecorrigeerde gemiddelde verkoopprijs per m² lager uit dan door de heffingsambtenaar was berekend.
Hoewel de eiser bepleitte dat de waarde op € 501.000 zou moeten worden vastgesteld, kon hij niet voldoende onderbouwen dat deze waarde niet te laag zou zijn. De rechtbank besloot daarom zelf de waarde schattenderwijs vast te stellen op € 505.000.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak van de heffingsambtenaar en verlaagde de WOZ-waarde. De aanslag onroerendezaakbelastingen moest dienovereenkomstig worden verminderd. Daarnaast kende de rechtbank de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.185 en gelastte de terugbetaling van het betaalde griffierecht van € 50. De heffingsambtenaar werd erop gewezen dat de vergoeding alleen mag worden uitbetaald op een bankrekening die op naam van de eiser staat.
Tot slot werd partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.