De zaak in het kort
In deze zaak oordeelde de rechtbank Midden-Nederland over een geschil tussen bewoners van een appartementencomplex omtrent het gebruik van beveiligingscamera’s. De eisers, [eisers c.s], beweerden dat de camera’s van hun buren, [gedaagden c.s], een onaanvaardbare inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer maakten. De rechtbank stelde de eisers in het gelijk, oordelend dat de camera’s inderdaad een inbreuk op de privacy vormden en daarom verwijderd moesten worden. Daarnaast werd [gedaagden c.s] verboden om foto’s of filmopnames te maken van [eisers c.s] en hun bezoekers.
Het verloop van het proces en de feiten
Het proces begon met de ontvangst van een dagvaarding door de rechtbank, waarbij [eisers c.s] de verwijdering van de camera’s eisten wegens inbreuk op hun privacy. De gedaagden, [gedaagden c.s], hadden drie camera’s geïnstalleerd: een aan de achterzijde met zicht op hun privé-terras en de gemeenschappelijke tuin, een aan de voorzijde gericht op de parkeerplaatsen, en een wildcamera in hun privé-tuinkamer. Tijdens het proces werd een plaatsopneming in de woning van [gedaagden c.s] overwogen, maar vanwege hun bezwaar kon deze niet doorgaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2024, vertegenwoordigd door hun advocaten, presenteerden beide partijen hun standpunten. [eisers c.s] voerde aan dat de camera’s een onrechtmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer vormden, omdat deze ook (semi)publieke ruimtes zoals de gemeenschappelijke tuin filmden. Ondanks het feit dat de camera’s geen zicht hadden op de privé-woonvertrekken van [eisers c.s], strekt het recht op privacy zich volgens de rechtbank ook uit tot dergelijke ruimtes.
[gedaagden c.s] verdedigde hun positie door te stellen dat de camera’s slechts beelden vastlegden van wat met het blote oog zichtbaar zou zijn en dat de beelden na zeven dagen werden gewist. Ze gaven aan privacy-software te gebruiken om delen van het beeld te filteren, maar deden onvoldoende om hun claim te onderbouwen. De zaak werd verder bemoeilijkt doordat de geplande plaatsopneming niet kon plaatsvinden door het bezwaar van [gedaagden c.s].
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de camera’s een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vormde. De ernst van de privacy-inbreuk woog zwaarder dan het belang van [gedaagden c.s] bij het beschermen van hun eigendom. De rechtbank achtte de argumenten van [gedaagden c.s] onvoldoende om de privacy-inbreuk te rechtvaardigen, vooral omdat de camera’s continu actief waren en beelden opsloegen.
Als gevolg van deze beslissing werden [gedaagden c.s] veroordeeld om de camera’s te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 10.000. Daarnaast werd [gedaagden c.s] verboden om foto’s en/of filmopnames te maken van [eisers c.s] en hun bezoekers, eveneens op straffe van een dwangsom van € 500 per overtreding, eveneens met een maximum van € 10.000.
Verder moesten [gedaagden c.s] de buitengerechtelijke incassokosten van € 925 vergoeden aan [eisers c.s], vermeerderd met wettelijke rente, en ook de proceskosten van € 2.868,47. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk ten uitvoer gelegd kan worden, zelfs als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank wees andere of aanvullende eisen van [eisers c.s] af.
Deze uitspraak onderstreept het belang van privacybescherming in (semi)publieke ruimtes binnen woongemeenschappen en de noodzaak voor bewoners om bij het gebruik van beveiligingscamera’s zorgvuldig rekening te houden met de privacyrechten van anderen. De zaak benadrukt ook de zorgvuldigheid die verwacht wordt bij het documenteren en onderbouwen van technische maatregelen zoals privacy-software, vooral wanneer deze worden ingezet als rechtvaardiging voor inbreuk op privacyrechten.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.