De zaak in het kort
De rechtbank Midden-Nederland heeft op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure die betrekking heeft op een omgevingsvergunning verleend door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een parkeerkelder en bergingen ten behoeve van appartementen aan de [adres 3] en [adres 2] in [plaats 2]. De eisers, waaronder een VvE, waren het niet eens met de verleende vergunning en voerden verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunning terecht was verleend omdat de bouwplannen in overeenstemming waren met het bestemmingsplan en het Bouwbesluit 2012. Het beroep van de eisers werd daarom ongegrond verklaard.
Het verloop van het proces en de feiten
Vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een parkeerkelder en bergingen in de kelder van een appartementencomplex. Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort had niet op tijd op deze aanvraag beslist, waardoor de vergunning van rechtswege werd verleend. Op 12 september 2023 werden er voorschriften aan de vergunning verbonden. De eisers maakten bezwaar tegen deze omgevingsvergunning, maar het bezwaar werd op 5 april 2024 ongegrond verklaard, waardoor de vergunning in stand bleef. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 14 maart 2025 voerden de eisers aan dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan en het Bouwbesluit 2012. Ze stelden onder meer dat de kelder geen woonfunctie had en dat een parkeervoorziening daarom niet was toegestaan. Daarnaast beweerden ze dat er geen bouwkundige uitbreiding was aangevraagd en dat er geen bodemrapport was bijgevoegd, wat volgens hen nodig was voor ondergronds bouwen. Ook maakten ze bezwaar tegen de toegankelijkheid van de bergruimte, die volgens hen niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank overwoog dat de aanvraag niet in strijd was met het bestemmingsplan of het Bouwbesluit 2012. Volgens de rechtbank waren de planregels uit het bestemmingsplan leidend en was de aanvraag in overeenstemming met de bestemmingsregels voor ‘Centrum-2’, die parkeervoorzieningen toestaan. De eis dat wonen in de kelder niet is toegestaan, was volgens de rechtbank niet van invloed op het gebruik van de kelder als parkeervoorziening.
Wat betreft de bouwkundige aspecten, oordeelde de rechtbank dat vergunninghouder wel degelijk een bouwactiviteit had aangevraagd en dat deze activiteit door een constructeur was beoordeeld. Omdat er in het verleden al bodemonderzoek was gedaan bij de bestaande kelder, was het volgens de rechtbank niet nodig om opnieuw bodemonderzoek te laten uitvoeren.
Met betrekking tot de toegankelijkheid van de bergruimte stelde de rechtbank vast dat het binnenterrein als gemeenschappelijke verkeersruimte geldt, waardoor de ruimte voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Het feit dat niet alle gebruikers een recht van overpad hebben, werd door de rechtbank beschouwd als een privaatrechtelijke kwestie die buiten de toetsing van de omgevingsvergunning valt.
De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van strijd met de bouwverordening of de redelijke eisen van welstand en dat het college daarom de vergunning moest verlenen. De overige beroepsgronden werden niet meer besproken omdat het college geen ruimte had voor een nadere afweging van belangen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekende dat de omgevingsvergunning voor de parkeerkelder en bergingen in stand bleef. De eisers kregen het griffierecht niet terug en ontvingen geen vergoeding voor hun proceskosten. Indien de eisers het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen ze binnen zes weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.