De zaak in het kort
In deze rechtszaak stond de Vereniging van Eigenaren (VVE) tegenover een van haar leden, die tevens eigenaar is van een garagebox. De kern van de zaak was dat het lid, hierna aangeduid als gedaagde, een deel van een extra financiële bijdrage die door de VVE was vastgesteld, niet had betaald. Deze bijdrage was bedoeld voor herstelwerkzaamheden aan een brug op het terrein. De VVE beweerde dat op een algemene ledenvergadering een besluit was genomen over de extra bijdrage, terwijl de gedaagde dit betwistte en weigerde te betalen. De rechtbank moest beslissen of de VVE inderdaad een geldig besluit had genomen dat de extra bijdrage rechtvaardigde.
Het verloop van het proces en de feiten
Het proces begon met een dagvaarding op 10 december 2024, waarbij de VVE de gedaagde opriep om de openstaande bijdrage te betalen. De gedaagde verdedigde zich door te stellen dat er geen geldig besluit was genomen tijdens de algemene ledenvergadering van de VVE. Ze vond onder andere dat de verdeelsleutel van de kosten niet correct was en had bezwaren tegen specifieke uitgaven, zoals de huur van rijplaten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2025 waren beide partijen aanwezig en werd de zaak verder toegelicht. De VVE stelde dat er een agenda was rondgestuurd voorafgaand aan de vergadering waarin de extra bijdrage was opgenomen. De gedaagde had deze stelling niet betwist, maar gaf aan dat er geen stemming had plaatsgevonden over deze bijdrage. De VVE legde notulen voor van de vergadering waaruit bleek dat er een besluit was genomen over de extra bijdrage. De gedaagde betwistte de juistheid van deze notulen en had suggesties gedaan voor wijzigingen, maar de overige leden van de VVE hadden geen bezwaar gemaakt tegen de verstrekte notulen.
De beslissing van de rechtbank
De kantonrechter oordeelde dat de VVE inderdaad een besluit had genomen tijdens de algemene ledenvergadering over de extra bijdrage, ondanks dat het onderwerp niet expliciet als stemmingspunt op de agenda stond. Het was voldoende dat het onderwerp was besproken en dat er uit de notulen bleek dat een besluit was genomen. Omdat de gedaagde geen verdere juridische stappen had ondernomen om het besluit aan te vechten, zoals een verzoek tot vernietiging bij de kantonrechter, en zij ook geen afdoende bewijs had geleverd dat andere leden het niet eens waren met het besluit, werd de VVE in het gelijk gesteld.
De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van het openstaande bedrag van € 271,24, vermeerderd met wettelijke rente tot 10 december 2024 van € 14,17 en verdere rente vanaf die datum tot volledige betaling. Daarnaast moest de gedaagde € 6,05 betalen voor kadastrale recherchekosten, € 49,23 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw, en de proceskosten van de VVE, welke werden begroot op € 477,39. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk nageleefd moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
De uitspraak benadrukt het belang voor leden van een VVE om actief deel te nemen aan vergaderingen en om bezwaar te maken tegen besluiten waarmee zij het niet eens zijn. Het toont ook aan dat de rechter zal kijken naar de formele en feitelijke gang van zaken tijdens vergaderingen en dat het ontbreken van expliciete agendering niet per se betekent dat een besluit ongeldig is. De gedaagde werd als in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten dragen, wat het belang onderstreept van het tijdig en formeel betwisten van besluiten waarmee men het niet eens is.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.