De zaak in het kort
De rechtbank Midden-Nederland heeft zich gebogen over een beroep van een bewoner die bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht een verzoek tot handhaving had ingediend vanwege geluidsoverlast door ventilatie-units. Het college had eerder een omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van nieuwe kozijnen en een nieuwe gebouwschil, inclusief ventilatie-units, bij appartementencomplexen. De verzoeker, die in een van deze appartementen woont, vond dat de geluidsoverlast een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakte. Na afwijzing van haar verzoek door het college, maakte zij bezwaar en bracht de zaak voor de rechtbank.
Het verloop van het proces en de feiten
In 2018 verleende het college een omgevingsvergunning aan de verhuurder, Stichting Portaal, voor renovatiewerkzaamheden aan diverse appartementen in Utrecht, waaronder de installatie van nieuwe ventilatie-units. Na klachten over geluidsoverlast van deze units, diende de eiseres op 6 juni 2023 een verzoek tot handhaving in bij het college. Dit verzoek werd op 22 november 2023 afgewezen, waarna de eiseres bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard op 23 april 2024, waarna de eiseres in beroep ging.
De rechtbank behandelde de zaak op 8 april 2025. De eiseres voerde aan dat de geluidsoverlast door de ventilatie-units niet alleen binnen haar appartement, maar vooral in de buitenruimte, zoals het balkon en omliggende plantsoenen, merkbaar was. Ze stelde dat het college ten onrechte geen handhavend optreden had ondernomen en dat de normen uit het Bouwbesluit 2012 overschreden werden. Metingen die door de Nederlandse Stichting Geluidhinder werden verricht, zouden dit volgens haar bevestigen. Verder was er geen schriftelijk verslag van de hoorzitting, wat volgens haar in strijd was met de wet.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een overtreding van de normen uit het Bouwbesluit 2012. Het college had terecht vastgesteld dat het geluidsniveau van de ventilatie-units binnen de toegestane grenzen bleef. De rechtbank wees erop dat de wettelijke normen metingen binnen in een verblijfsgebied vereisten, en dat de door de eiseres aangedragen metingen, die buiten waren uitgevoerd, niet relevant waren voor de toetsing aan de Bouwbesluit-normen.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat, hoewel er een gebrek was doordat er geen schriftelijk verslag van de hoorzitting was, de eiseres niet in haar belangen was geschaad. Ze had namelijk in beroep voldoende gelegenheid gehad om haar standpunten naar voren te brengen.
Wat betreft de overige beroepsgronden, zoals de stelling dat het college handhavend had moeten optreden op basis van de goede ruimtelijke ordening of artikel 13 van de Woningwet, oordeelde de rechtbank dat deze geen basis boden voor handhaving. Er was geen overtreding van een wettelijk voorschrift, en zonder overtreding had het college geen bevoegdheid om handhavend op te treden. De rechtbank verklaarde het beroep dan ook ongegrond.
Wel werd het college opgedragen om de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres te vergoeden vanwege het gebrek aan een schriftelijk verslag van de hoorzitting, wat volgens de rechtbank een procedurele fout betrof.
In samenvatting concludeerde de rechtbank dat het college juist had gehandeld door geen handhavend optreden te ondernemen tegen de geluidsoverlast, omdat er geen sprake was van een overtreding van relevante wettelijke voorschriften. De eiseres kon zich nog tot de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wenden als zij het niet eens was met de uitspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.