De zaak in het kort
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland bepaald dat de eigenaren van een recreatiewoning op een vakantiepark deze niet mogen gebruiken voor permanente bewoning. De Vereniging van Eigenaren (VvE) van het park heeft de eigenaren gedagvaard omdat zij hun recreatiewoning als hoofdverblijf gebruikten, wat in strijd is met de reglementen van de VvE. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eigenaren binnen drie maanden moeten stoppen met de permanente bewoning. De VvE had een kortere termijn gevraagd, maar de rechtbank besloot tot een langere periode om de eigenaren de kans te geven om een andere woonruimte te vinden. Bovendien werd bepaald dat de VvE ook tegen andere eigenaren zal optreden die de regels overtreden.
Het verloop van het proces en de feiten
De VvE van het vakantiepark heeft juridische stappen ondernomen tegen de eigenaren van de recreatiewoning, omdat zij deze structureel gebruikten als hun hoofdverblijf. De VvE baseerde haar vordering op het splitsingsreglement en het huishoudelijk reglement, waarin staat dat permanente bewoning niet is toegestaan. De zaak kwam voor de rechtbank na een mislukte poging van de partijen om tot een minnelijke schikking te komen. Tijdens het proces werden verschillende documenten en verklaringen overgelegd, waaronder de dagvaarding met bijlagen, de conclusie van antwoord van de gedaagden, en notulen van de mondelinge behandeling.
De VvE had in een eerdere ledenvergadering al besloten om juridische bijstand in te schakelen voor de handhaving van het verbod op permanente bewoning. Dit besluit werd door enkele leden van de VvE betwist, maar de kantonrechter had hun verzoek om het besluit te vernietigen afgewezen. De gedaagden voerden aan dat de VvE geen voldoende volmacht had om te procederen, maar de rechtbank stelde dat de volmacht juist was verleend.
In het proces werd ook duidelijk dat de gedaagden sinds 2019 hun hoofdverblijf in de recreatiewoning hadden zonder een andere vaste woonplek. De rechtbank moest beoordelen of de recreatiewoning als hoofdverblijf fungeerde door te kijken naar diverse omstandigheden, zoals inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en de duur van het verblijf. Hoewel de regels geen expliciete criteria gaven, concludeerde de rechtbank op basis van de feiten dat er sprake was van permanente bewoning.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de VvE terecht handelde door het verbod op permanente bewoning te handhaven, en dat de gedaagden dit verbod overtraden door hun recreatiewoning als hoofdverblijf te gebruiken. De rechtbank bepaalde dat de gedaagden binnen drie maanden na betekening van het vonnis hun permanente bewoning moesten staken. Deze termijn werd langer gesteld dan de VvE had geëist om de gedaagden de tijd te geven om alternatieve woonruimte te vinden.
De rechtbank wees een dwangsom van €250 per dag toe, tot een maximum van €10.000, mocht de permanente bewoning niet binnen de gestelde termijn worden beëindigd. Verder werden de gedaagden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de VvE, welke waren begroot op €2.231,47.
De rechtbank benadrukte dat de VvE zonder willekeur moest optreden tegen alle eigenaren die het verbod op permanente bewoning overtreden, inclusief grote eigenaren op het park. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk moet worden nageleefd, zelfs als er hoger beroep wordt ingesteld. Hierdoor hebben de gedaagden geen recht op verdere uitstel van de verplichting om hun hoofdverblijf te verplaatsen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.