De zaak in het kort
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan over een geschil betreffende de vastgestelde WOZ-waarde van een appartement voor het belastingjaar 2023. De eigenares van het appartement, aangeduid als eiseres, stelde dat de vastgestelde waarde van € 359.000,- te hoog was. Ze voerde meerdere bezwaren aan, waaronder verouderde voorzieningen, een laag duurzaamheidsniveau, de ligging nabij een school, de invloed van de Vereniging van Eigenaars (VVE) en de ligging van de woning in relatie tot vergelijkingswoningen. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde juist was vastgesteld.
Het verloop van het proces en de feiten
Het proces begon met een beschikking van de heffingsambtenaar, die op 28 februari 2023 de WOZ-waarde van de woning vaststelde op € 359.000,-. Deze vaststelling was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2022. De eigenares van de woning ging tegen deze beschikking in bezwaar, maar het bezwaar werd op 21 november 2023 ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroepsprocedure bij de rechtbank.
Het appartement in kwestie is gebouwd in 2003 en beschikt over een gebruiksoppervlakte van 82 m², met een aangebouwde berging van 4 m² en een balkon van 8 m². De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, aangezien beide partijen geen behoefte hadden aan een mondelinge behandeling.
De geschillen in deze zaak betroffen voornamelijk de correctheid van de WOZ-waarde. De eigenares bepleitte een lagere waarde dan vastgesteld door de heffingsambtenaar. De waarde werd bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij de woning werd vergeleken met de verkoopprijzen van vergelijkbare appartementen in dezelfde buurt.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de juistheid van de vastgestelde WOZ-waarde. De gebruikte taxatiematrix toonde vergelijkingen met vijf andere appartementen in de buurt, die rond dezelfde tijd als de waardepeildatum waren verkocht. De rechtbank vond de referentiewoningen relevant voor de waardebepaling, gezien hun gelijkenissen met de woning van eiseres.
Wat betreft de aangevoerde bezwaren van de eiseres, oordeelde de rechtbank als volgt:
1. **Gedateerde keuken en badkamer**: De rechtbank stelde dat de heffingsambtenaar terecht geen lagere kwalificatie aan het voorzieningenniveau had toegekend, ondanks de veroudering van de keuken en badkamer.
2. **Duurzaamheidsniveau**: De rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met het duurzaamheidsniveau, ondanks het ontbreken van een energielabel voor de woning. De vergelijking met referentiewoningen uit dezelfde bouwperiode was volgens de rechtbank adequaat.
3. **Ligging nabij een school**: De rechtbank oordeelde dat de ligging nabij een school geen waardedrukkend effect had, en dat de heffingsambtenaar terecht had opgemerkt dat deze locatie aantrekkelijk kan zijn voor gezinnen met kinderen.
4. **Aandeel VVE**: De verkoopprijzen van de referentiewoningen waren volgens de rechtbank geschoond van het aandeel in de VVE-reserves, waardoor de heffingsambtenaar de waarde juist had vastgesteld.
5. **Ligging en etage van de woning**: De rechtbank achtte het argument van eiseres dat de etageligging invloed had op de waarde niet aannemelijk. De heffingsambtenaar had voldoende inzicht gegeven in de ligging van de woning en de referentiewoningen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiseres ongegrond was, waardoor de vastgestelde WOZ-waarde van € 359.000,- gehandhaafd bleef. Er was geen aanleiding voor de vergoeding van proceskosten of griffierecht. Tot slot werd vermeld dat tegen deze uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van de uitspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




