De zaak in het kort
De rechtbank Midden-Nederland heeft een uitspraak gedaan over de WOZ-waarde van een appartement in [plaats]. De eigenaar van het appartement, [eiser], heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 360.000,- voor het belastingjaar 2023. De eigenaar vond deze waarde te hoog en ging in beroep nadat zijn bezwaar ongegrond was verklaard. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op basis van vergelijkbare verkopen in de omgeving. De rechtbank heeft het beroep van de eigenaar ongegrond verklaard, waardoor de vastgestelde WOZ-waarde gehandhaafd blijft.
Het verloop van het proces en de feiten
Op 28 februari 2023 stelde de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning vast op basis van de vergelijkingsmethode. Deze methode vergelijkt de woning met recent verkochte, vergelijkbare woningen in de omgeving. De waardepeildatum was 1 januari 2022. Eiser werd tevens aangeslagen voor onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing op basis van deze waarde.
Eiser maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond op 20 november 2023. Hierop besloot eiser beroep in te stellen bij de rechtbank. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde WOZ-waarde met een taxatiematrix, waarin drie referentiewoningen werden opgenomen die allen in dezelfde wijk en in een vergelijkbare periode waren verkocht.
De rechtbank vond een zitting niet noodzakelijk, en na instemming van beide partijen, werd de zaak beoordeeld zonder mondelinge behandeling.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix overtuigend had aangetoond dat de WOZ-waarde van € 360.000,- niet te hoog was vastgesteld. De referentiewoningen waren qua type en verkoopdatum voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser. Hoewel eiser verschillende beroepsgronden aanvoerde, slaagden deze niet.
Eén van de voornaamste argumenten van eiser was dat de keuken en badkamer gedateerd waren, wat de waarde van de woning zou moeten verlagen. De heffingsambtenaar betoogde echter dat eiser hiervoor geen ondersteunend bewijs in de vorm van foto’s had aangeleverd en dat er voldoende ruimte was om rekening te houden met eventuele verschillen in voorzieningen.
Daarnaast betwistte eiser de staat van onderhoud van de woning, noemende scheurvorming, lekkages en schimmelvorming, maar de rechtbank vond deze stellingen onvoldoende onderbouwd. De heffingsambtenaar had, volgens de rechtbank, voldoende rekening gehouden met de staat van onderhoud gezien het bouwjaar van de woning en de ingebrachte foto’s.
Eiser voerde ook aan dat het duurzaamheidsniveau van de woning onder gemiddeld was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de invloed van de Vereniging van Eigenaars (VVE) op de verkoopprijs. De rechtbank vond echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de duurzaamheid reeds in de prijs was verdisconteerd en dat de VVE-bijdragen in de koopsommen van de referentiewoningen correct waren verwerkt.
Tot slot maakte eiser bezwaar tegen de manier waarop de ligging en etage van de woning in de waardering waren meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdieping waarop een appartement is gelegen subjectief is en dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in hoe de vergelijkingsmethode was toegepast.
Concluderend verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. Hierdoor blijft de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd op € 360.000,-. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en griffier P.W. Hogenbirk en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025. Partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




