De zaak in het kort
In deze rechtszaak, vastgelegd onder
Het verloop van het proces en de feiten
De kwestie begon met de splitsingsakte van een gebouw, waarin het pand in twaalf appartementsrechten werd opgedeeld en een VvE werd opgericht. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] bezitten elk één appartementsrecht, terwijl [verweerder 3] eigenaar is van de overige tien appartementsrechten, alsook van het gebouw waarin het hotel [verweerder 4] is gevestigd. De exploitatie van het hotel is inmiddels overgenomen door een voormalige werknemer van [verweerder 3]. De appartementen van [verweerder 3] worden deels verhuurd aan werknemers van het hotel en deels aan Oekraïense vluchtelingen.
Het geschil escaleerde toen [verweerder 3] in februari 2020 een scheidingsmuur tussen het hotel en de VvE-tuin verwijderde. In een vergadering van de VvE werd besloten om de muur weg te houden, maar dit besluit werd later door de kantonrechter vernietigd wegens strijdigheid met redelijkheid en billijkheid. De rechter oordeelde dat [verweerder 3] zijn belangen als eigenaar en hotelier onterecht vermengde.
In oktober 2021 kwamen de betrokken partijen een nieuwe regeling overeen, waarbij de oude scheidingsconstructie werd vervangen door een nieuwe muur zonder doorgang. Hierdoor werd een eerdere juridische strijd beëindigd. Echter, de situatie bleef gespannen doordat [verweerder 3] nieuwe bouwplannen had die opnieuw tot onenigheid leidden. Zo werden er inpandige balkons gerealiseerd die uitzicht boden op de tuin van de VvE. De VvE weigerde om een procedure aan te spannen tegen het hotel, wat leidde tot verdere juridische stappen van [verzoeker 1] en [verzoeker 2].
De verzoekers wilden dat de besluiten van de VvE om de muur te verwijderen en de balkons te openen nietig zouden worden verklaard, omdat deze besluiten volgens hen in strijd waren met redelijkheid en billijkheid en misbruik maakten van de meerderheidspositie van [verweerder 3]. Maar de VvE stelde dat er geen besluit was genomen dat betrekking had op de overdracht van rechten aan het hotel.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de verzoeken van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet ontvankelijk waren. De kantonrechter stelde vast dat er geen formeel besluit van de VvE was genomen waartegen de verzoekers bezwaar konden maken. Hoewel de notulen van de VvE-vergadering een termijn van 30 dagen noemden voor het indienen van bezwaren, was er slechts afgesproken dat bevindingen zouden worden teruggekoppeld. Er was dus geen concreet besluit dat de basis voor een rechtszaak kon vormen.
De rechtbank benadrukte dat een schikkingsafspraak over de scheidingsmuur niet zomaar kan worden opzijgezet door een nieuw VvE-besluit zonder nieuwe en bijzondere omstandigheden. Aangezien dergelijke omstandigheden niet waren aangetoond, bleef de schikkingsafspraak van kracht.
Verder besloot de kantonrechter dat de proceskosten tussen de partijen moesten worden gecompenseerd. Dit omdat de VvE mede verantwoordelijk was voor de onduidelijkheid die leidde tot het indienen van de verzoeken. Iedere partij diende daarom haar eigen kosten te dragen.
De uitspraak van de rechtbank onderstreepte het belang van duidelijke besluitvorming binnen een VvE en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met meerderheidsposities om belangenverstrengeling te voorkomen. De zaak illustreert hoe complexe eigendoms- en exploitatieverhoudingen binnen een VvE kunnen leiden tot langdurige juridische conflicten, waarbij zowel de formele als de materiële aspecten van besluitvorming kritisch worden bekeken door de rechter.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.