De zaak in het kort
In deze juridische kwestie stonden voormalige partners tegenover elkaar in een kort geding. De vrouw wilde dat de man meewerkte aan de verkoop van hun gezamenlijke woning, onder dreiging van een dwangsom. De man had inmiddels zijn handtekening gezet onder de verkoopopdracht aan de makelaar, maar de vrouw stelde dat hij in het afgelopen jaar niet voldoende had meegewerkt aan de verkoop. De voorzieningenrechter gaf de vrouw grotendeels gelijk en bepaalde dat de man zich volledig moest inzetten voor de verkoop van de woning. Tegelijkertijd vroeg de man om een tijdelijke aanpassing van de zorgregeling voor hun minderjarige kind, wat grotendeels werd afgewezen omdat de situatie niet spoedeisend genoeg was. Toch kreeg de man toestemming om een opvangdag te ruilen, zodat hun kind langer bij haar oma kon verblijven.
Het verloop van het proces en de feiten
De ex-partners, hier aangeduid als [eiser] en [gedaagde], hadden een affectieve relatie die in 2023 werd beëindigd. Ze waren samen eigenaar van een woning in [plaats], waarvan [gedaagde] bleef wonen na de beëindiging van de relatie. Op 29 april 2024 sloten ze een overeenkomst over de verkoop van de woning, waarin werd afgesproken dat de kosten en opbrengsten eerlijk zouden worden verdeeld. Op 2 juli 2024 gaven de partijen Puur Makelaars de opdracht om de woning te verkopen.
Echter, Puur Makelaars gaf de opdracht terug op 2 oktober 2024, nadat [gedaagde] onvoldoende meewerkte aan de verkoopvoorbereidingen, zoals het schoonhouden van de woning tijdens bezichtigingen. [eiser] benaderde een andere makelaar en er werd een nieuw verkoopvoorstel gedaan, maar [gedaagde] bevestigde dit niet direct. Pas op 29 april 2025 zette [gedaagde] zijn handtekening onder de verkoopopdracht.
In het kader van hun kind [minderjarige] hadden de partijen op 29 januari 2024 een ouderschapsplan opgesteld, maar hier ontstond later discussie over. [gedaagde] wenste een langere aaneengesloten tijd met het kind door te brengen om zijn ernstig zieke moeder te bezoeken, en diende hiervoor een verzoek in bij de familierechter dat nog niet was behandeld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 mei 2025, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten, werden de zorgen en wensen van beide partijen besproken.
De beslissing van de rechtbank
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang voor [eiser] om de woning te verkopen, aangezien de partijen al twee jaar na hun breuk met een onverdeelde gemeenschap zaten. Hoewel [gedaagde] inmiddels had ingestemd met de verkoop, was zijn eerdere gebrek aan medewerking voldoende reden om een dwangsom op te leggen voor het niet naleven van afspraken die de verkoop bevorderen. De rechter bepaalde dat [gedaagde] zijn medewerking moest verlenen aan alle noodzakelijke stappen in het verkooptraject.
Wat betreft de zorgregeling voor [minderjarige] oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was om de regeling aan te passen, gezien de lopende procedure bij de familierechter. Echter, gezien de ernst van de situatie met [gedaagde]’s moeder, werd er wel een tijdelijke aanpassing toegestaan waarbij [gedaagde] één keer per kalendermaand een vrijdag kon ruilen om meer tijd met zijn moeder en het kind door te brengen. Deze tijdelijke regeling zou gelden totdat de voorlopige voorzieningen in de lopende procedure werden behandeld of totdat er een nieuwe regeling werd afgesproken.
De kosten van de procedure werden gecompenseerd tussen de partijen, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten moest dragen. De rechter benadrukte ook het belang van betere communicatie tussen de ex-partners, met het oog op het welzijn van hun kind.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.