De zaak in het kort
In deze zaak oordeelt de Rechtbank Noord-Nederland over het beroep van een eiser tegen de afwijzing door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) van zijn aanvraag voor een immateriële schadevergoeding. De eiser, die eigenaar was van een flatwoning in Groningen, claimde dat de mijnbouwactiviteiten in de regio hebben geleid tot immateriële schade. Het IMG had zijn aanvraag afgewezen omdat er onvoldoende concrete aanwijzingen waren voor een aantasting in de persoon. De rechtbank moest bepalen of deze afwijzing terecht was.
Het verloop van het proces en de feiten
De eiser was van 2012 tot 2016 eigenaar van een flatwoning in Groningen. Deze flat werd in 2022 gesloopt in het kader van een versterkingsoperatie door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG). In 2024 deed de eiser een aanvraag bij het IMG voor vergoeding van immateriële schade, en vulde daarbij een Persoonlijke Impact Analyse (PIA) in. Het IMG wees de aanvraag op 16 mei 2024 af, omdat er onvoldoende concrete aanwijzingen waren voor een persoonsaantasting. De eiser maakte bezwaar, maar het IMG verklaarde zijn bezwaar op 23 juli 2024 ongegrond.
Tijdens de zitting op 15 januari 2025 was de eiser aanwezig met zijn partner en gemachtigde, evenals de gemachtigde van het IMG. De rechtbank gaf de eiser de gelegenheid om nadere stukken aan te leveren, maar die mogelijkheid werd niet benut door de eiser. De rechtbank besloot dat een nadere zitting niet nodig was en sloot het onderzoek.
Het IMG heeft een methode ontwikkeld om de persoonsaantasting vast te stellen zonder dat de aanvrager deze hoeft aan te tonen. Dit gebeurt door een puntensysteem dat vier bouwstenen beoordeelt: locatie, veiligheidssituatie, omvang van fysieke schade en duur van de schadeafhandeling. De uitkomst bepaalt de hoogte van de schadevergoeding. De eiser behaalde onvoldoende punten en zijn PIA-profiel kon geen vergoeding rechtvaardigen.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de methode van het IMG correct is toegepast in het geval van de eiser. Voor de locatie werd één punt toegekend, maar voor de andere bouwstenen werden geen punten toegekend, omdat de voormalige woning van de eiser tijdens zijn bewoonperiode geen onderdeel was van de versterkingsoperatie en de huidige woning dat ook niet is geweest. Ook waren er geen meldingen van schade aan de binnenzijde van de woning, en de schade aan de buitenzijde werd vergoed aan de Vereniging van Eigenaren (VvE).
De rechtbank vond geen aanleiding om aan te nemen dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser onvoldoende zijn meegenomen in de besluitvorming. De ingevulde PIA werd al meegenomen in de beoordeling. Er was geen sprake van een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 BW. Ook vond de rechtbank dat er geen reden was voor maatwerk in deze situatie, omdat er geen bewijs was van geestelijk letsel door de aardbevingsproblematiek, ondersteund door een psychisch of psychiatrisch rapport.
De conclusie van de rechtbank was dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de eiser geen immateriële schadevergoeding krijgt. Het griffierecht wordt niet terugbetaald en er is geen vergoeding voor de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. J.Y.B. Jansen en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als er spoed is, kan de partij om een voorlopige voorziening vragen bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.