De zaak in het kort
In de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland op 8 mei 2025, werd het beroep van een eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergoeding van immateriële schade door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) ongegrond verklaard. De eiser had een aanvraag ingediend voor immateriële schadevergoeding wegens schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Het IMG had deze aanvraag afgewezen op basis van hun gestandaardiseerde methode, waarbij geen persoonsaantasting werd vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de methode van het IMG juist was toegepast en dat er geen aanleiding was voor maatwerk in het geval van de eiser.
Het verloop van het proces en de feiten
De eiser had van 16 augustus 2012 tot 21 november 2016 een flatwoning in eigendom en sinds 21 november 2016 een andere woning. In 2022 werd de oude flat gesloopt als onderdeel van de versterkingsoperatie door de Nationaal Coördinator Groningen. Op 28 maart 2024 diende de eiser een aanvraag in bij het IMG voor vergoeding van immateriële schade, waarbij hij de Persoonlijke Impact Analyse (PIA) invulde. Het IMG wees de aanvraag af op 16 mei 2024, omdat er onvoldoende concrete aanwijzingen waren voor persoonsaantasting. De eiser maakte bezwaar, maar het IMG bleef bij zijn besluit op 23 juli 2024. Tijdens de zitting op 15 januari 2025 bood de rechtbank de eiser de kans om nadere stukken aan te leveren, maar hij maakte hier geen gebruik van.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank beoordeelde of het IMG de juiste beslissing had genomen door de aanvraag van de eiser voor immateriële schadevergoeding af te wijzen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de beroepsgronden van de eiser en de toepassing van het puntensysteem van het IMG. Volgens de rechtbank was het puntensysteem, dat verschillende bouwstenen beoordeelt zoals locatie, veiligheidssituatie, fysieke schade en duur van schadeafhandeling, passend voor het beoordelen van immateriële schade. In het geval van de eiser kwamen de bouwstenen niet overeen met de vereisten voor schadevergoeding, ook niet na invulling van de PIA. De rechtbank zag geen feiten of omstandigheden die zouden rechtvaardigen dat de eiser punten had moeten krijgen voor de bouwstenen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van persoonsaantasting in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank overwoog ook of er aanleiding was voor maatwerk. Maatwerk zou toegepast moeten worden indien er sprake is van bijzonder ernstige persoonlijke omstandigheden, die niet worden verdisconteerd in de gestandaardiseerde methode. De eiser had echter geen psychisch of psychiatrisch rapport overlegd dat geestelijk letsel door aardbevingsproblematiek aantoonde. Omdat dergelijke aantoonbare omstandigheden ontbraken, achtte de rechtbank maatwerk niet noodzakelijk.
De conclusie van de rechtbank was dat het beroep van de eiser ongegrond was. Dit betekende dat de eiser geen vergoeding voor immateriële schade zou ontvangen en ook geen aanspraak kon maken op terugbetaling van het griffierecht of een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.Y.B. Jansen en griffier mr. A. Huizenga-Bergsma. De eiser had de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.