De zaak in het kort
In deze zaak stond een geschil centraal tussen een huurster, aangeduid als [eiseres], en de woningcorporatie Stichting Woonstichting Thuis, hierna genoemd Thuis. [Eiseres] huurde een aangepaste woning van Thuis, die door een brand onbewoonbaar was geworden. Zij vorderde in kort geding dat Thuis haar woning binnen vier maanden zou herstellen en haar intussen vervangende woonruimte zou bieden. De kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant moest beoordelen of er een spoedeisend belang was bij de vorderingen van [eiseres] en of deze toewijsbaar waren.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding door [eiseres] op 2 juli 2025, waarin zij ondersteuning vroeg bij de problemen rondom haar woning. [Eiseres] is afhankelijk van een rolstoel en had haar woning aangepast onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In februari 2025 brak er brand uit terwijl [eiseres] in het ziekenhuis verbleef, waardoor de woning onbewoonbaar werd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2025 werden zowel de kortgedingprocedure als de bodemprocedure gezamenlijk behandeld. [Eiseres] had gevraagd om digitaal deel te nemen aan de mondelinge behandeling. Bij de behandeling kwamen meerdere aspecten aan de orde, waaronder de vraag of [eiseres] een spoedeisend belang had en in hoeverre Thuis aansprakelijk was voor het herstel en het bieden van vervangende woonruimte. De kantonrechter moest beslissen of de gevraagde voorlopige voorzieningen in kort geding gerechtvaardigd waren en ook of er een kans van slagen was in de bodemprocedure.
Thuis betwistte het spoedeisend belang en stelde dat [eiseres] geen bewijs had geleverd over haar ontslagdatum uit de revalidatiekliniek. Thuis stelde dat er alternatieve woonruimte beschikbaar was en dat het vonnis in de bodemprocedure snel zou volgen. Bovendien waren de kosten voor de noodzakelijke herstellingen nog niet vastgesteld en had de opstalverzekeraar nog geen goedkeuring gegeven voor de werkzaamheden.
De beslissing van de rechtbank.
De kantonrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de vorderingen van [eiseres]. [Eiseres] zou nog minimaal twaalf weken in het ziekenhuis verblijven vanwege complicaties na een operatie, waardoor er geen directe noodzaak was voor het herstellen van de woning of het bieden van vervangende woonruimte. Daarnaast woog het belang van Thuis om de werkzaamheden nog niet te hoeven uitvoeren zwaarder, gezien de onzekerheid over de vergoeding door de opstalverzekeraar en de kosten van de herstelwerkzaamheden.
Daarom werden de vorderingen van [eiseres] afgewezen, en werd zij veroordeeld tot het betalen van de proceskosten aan de zijde van Thuis, vastgesteld op € 678,00. De kantonrechter verklaarde het vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Deze beslissing was gebaseerd op de overwegingen dat het herstel van de woning en de beschikbaarheid van vervangende woonruimte niet urgent waren gezien de langere ziekenhuisopname van [eiseres]. De rechtbank benadrukte dat, zelfs als er sprake was van een spoedeisend belang, de belangen van Thuis op dat moment zwaarder wogen vanwege de nog niet vastgestelde en mogelijk aanzienlijke kosten van de noodzakelijke werkzaamheden aan de woning.
De uitspraak laat zien dat in kort gedingprocedures een spoedeisend belang cruciaal is voor de toewijzing van voorlopige voorzieningen. In dit geval was er onvoldoende spoedeisend belang aangetoond door [eiseres], gezien haar verlengde ziekenhuisverblijf en de afwezigheid van directe noodzaak voor woonruimte. Dit benadrukt het belang van een gedegen onderbouwing van spoedeisend belang in juridische procedures van vergelijkbare aard.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




