De zaak in het kort
In deze zaak stond een huurster tegenover de woningstichting Thuis in een kort geding voor de rechtbank Oost-Brabant. De huurster had een huurovereenkomst voor een woning in een appartementencomplex, dat door een brand onbewoonbaar was geworden. Zij vorderde dat de woning binnen vier maanden hersteld zou worden, zodat ze weer terug kon keren na haar verblijf in het ziekenhuis. De kantonrechter moest beslissen of er sprake was van een spoedeisend belang dat deze snelle actie rechtvaardigde. Echter, de vordering van de huurster werd afgewezen omdat het spoedeisend belang niet aanwezig werd geacht. Daarnaast werd de huurster veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.
Het verloop van het proces en de feiten
De huurster had een aangepaste woning vanwege haar rolstoelafhankelijkheid, die ze sinds april 2024 huurde van Thuis. In februari 2025 brak er brand uit, waarna de woning onbewoonbaar werd. Op dat moment verbleef de huurster in het ziekenhuis voor een operatie en een revalidatietraject. Omdat de woning nog niet hersteld was, diende ze een kort geding in met het verzoek dat Thuis de woning binnen vier maanden zou herstellen en haar vervangende woonruimte aan zou bieden totdat ze weer in haar eigen woning kon wonen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2025 werd ook de bodemprocedure behandeld, waarin de vraag centraal stond of de huurovereenkomst al dan niet buitengerechtelijk was ontbonden. De huurster stelde dat ze een spoedeisend belang had bij het kort geding, aangezien ze bij ontslag uit het ziekenhuis nergens heen kon. Thuis betwistte dit belang, omdat er geen duidelijkheid was over wanneer de huurster het ziekenhuis zou verlaten en er alternatieve woonruimte beschikbaar was. Bovendien was nog niet duidelijk of de opstalverzekeraar de kosten van herstel zou dekken.
De beslissing van de rechtbank
De kantonrechter oordeelde dat de huurster geen spoedeisend belang had bij de gevorderde voorzieningen. De huurster zou namelijk nog minstens twaalf weken in het ziekenhuis moeten blijven vanwege een tegenvallende operatie en een noodzakelijke vervolgoperatie. Gezien deze omstandigheden vond de rechter dat het belang van Thuis om op dit moment geen herstelwerkzaamheden uit te voeren, zwaarder woog dan het belang van de huurster om terug te keren naar haar woning. Het was immers nog onzeker wanneer de opstalverzekering zou uitkeren en wat de exacte kosten van de herstelwerkzaamheden zouden zijn.
Daarom werd de vordering van de huurster afgewezen en moest zij de proceskosten betalen, die door de rechtbank werden vastgesteld op €678. Dit bedrag omvatte de kosten voor de gemachtigde van Thuis en eventuele bijkomende kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de proceskosten direct geïnd kunnen worden, ongeacht een eventueel hoger beroep.
De uitspraak onderstreept het belang van het aantonen van een spoedeisend belang in kort geding procedures. De huurster kon niet voldoende aannemelijk maken dat er een onmiddellijke noodzaak was om de woning binnen de gevraagde termijn te herstellen, vooral gezien haar verlengde ziekenhuisverblijf. De uitspraak benadrukt ook dat praktische overwegingen, zoals de beschikbaarheid van verzekeringsuitkeringen en de omvang van de herstelkosten, van invloed zijn op de beslissing van de rechtbank in kort geding zaken.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




