De zaak in het kort
In een recente uitspraak heeft de rechtbank Overijssel de beroepen ongegrond verklaard die waren ingediend tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex met 26 appartementen in Markelo. De eisers, waaronder VVE de Beaufort en enkele individuele belanghebbenden, betwistten de vergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente. Ze voerden aan dat de bouw in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en dat er schendingen van diverse rechtsbeginselen hadden plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunning rechtmatig was verleend.
Het verloop van het proces en de feiten
De locatie waarop de bouw is voorzien, was eerder in gebruik als kantoorpand en tijdelijk als basisschool. In 2021 werd een nieuw bestemmingsplan vastgesteld dat de locatie een woonbestemming gaf. In 2023 diende [bedrijf 1] BV een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex. Deze vergunning werd verleend in september 2023, mede op basis van een positief advies van de stadsbouwmeester.
De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning, maar hun bezwaar werd in april 2024 afgewezen door het college, dat bij zijn besluit bleef. De eisers stelden vervolgens beroep in bij de rechtbank en vroegen om voorlopige voorzieningen, die echter werden afgewezen. De beroepen werden behandeld in april 2025.
De rechtbank moest beoordelen of de verleende omgevingsvergunning terecht was op basis van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), dat een limitatief-imperatief stelsel van weigeringsgronden kent.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank stelde vast dat de verleende vergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat de bouwhoogte binnen de toegestane 10 meter zou blijven. Hoewel de eisers stelden dat er sprake was van schending van het bestemmingsplan, omdat er sociale huurappartementen zouden worden gebouwd in plaats van de beoogde koopappartementen, oordeelde de rechtbank dat de bestemmingsplanregels niet specifiek bepaalden dat alleen koopwoningen waren toegestaan.
Ten aanzien van de parkeervoorzieningen concludeerde de rechtbank dat verweerder terecht had mogen afwijken van de eis om op eigen terrein te parkeren, omdat de parkeerdruk in de openbare ruimte zou afnemen met de komst van het nieuwe bouwplan. De rechtbank achtte aannemelijk dat de eerdere gebruiksfuncties van het pand een grotere parkeerbehoefte hadden gecreëerd dan het nieuwe complex zou doen.
De rechtbank verwierp eveneens de argumenten van eisers over schending van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De vermeende toezeggingen en verwachtingen die zouden zijn gewekt tijdens de vaststelling van het bestemmingsplan waren volgens de rechtbank niet relevant voor de beoordeling van de omgevingsvergunning, nu het bestemmingsplan onherroepelijk was geworden. De rechtbank vond geen vergelijkbare gevallen waarin verweerder anders had gehandeld met betrekking tot parkereisen, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel ook niet slaagde.
Al met al oordeelde de rechtbank dat de verleende omgevingsvergunning rechtmatig was en verklaarde de beroepen ongegrond. Hiermee blijft het besluit van 25 april 2024 in stand en is er geen aanleiding voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten. Partijen die het niet eens zijn met de uitspraak kunnen binnen zes weken in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.