De zaak in het kort
In deze civiele zaak bij de rechtbank Overijssel stonden [eisers], bestaande uit [eiser 1] en [eiser 2], tegenover een besloten vennootschap, een individuele eigenaar en een Vereniging van Eigenaars (VvE). [Eisers] meenden dat zij te veel hadden betaald aan onderhoudskosten binnen hun VvE, meer dan hun aandeel volgens de splitsingsakte. Daarom vroegen zij om terugbetaling van een deel van deze kosten. De kantonrechter wees de vorderingen van [eisers] af, omdat zij naar zijn oordeel onvoldoende hadden onderbouwd dat er geen rechtsgeldig besluit was genomen over de definitieve verdeling van de onderhoudskosten binnen de VvE.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding op 28 februari 2025, gevolgd door een reeks stappen waaronder een mondelinge behandeling op 18 september 2025. Tijdens deze zitting wijzigden [eisers] hun eis. De kantonrechter moest uiteindelijk een oordeel vellen na het bestuderen van de ingebrachte stukken en de debatten van beide partijen.
De feiten gaven aan dat [gedaagde 1] in 2008 een onroerende zaak in appartementsrechten had gesplitst, waarvan [eisers] en [gedaagde 2] eigenaars waren van bepaalde rechten. Vanwege achterstallig onderhoud was een meerjarig onderhoudsplan opgesteld, dat tijdens een VvE-vergadering op 8 december 2022 werd besproken. Tijdens deze vergadering werd een verdeling van de onderhoudskosten voor de achtergevel vastgesteld, waartegen [eisers] bezwaar maakten omdat dit afweek van de splitsingsakte.
Na de vergadering werd er verder gecorrespondeerd over de kostenverdeling, waarbij [eisers] hun onenigheid uitten. Desondanks betaalden ze conform de verdeling in het onderhoudsplan, maar zonder die verdeling te erkennen als juist. Later ontstond er ook een discussie over de hoogte en toereikendheid van een volmacht die [eiser 1] had gegeven aan [eiser 2] voor de betreffende vergadering.
De beslissing van de rechtbank
De kernvraag was of er tijdens de VvE-vergadering van 8 december 2022 een rechtsgeldig besluit was genomen over de definitieve verdeling van de onderhoudskosten. De kantonrechter oordeelde dat [eisers] onvoldoende hadden onderbouwd dat er geen dergelijk besluit was genomen. Het besluit op de vergadering werd als rechtsgeldig beschouwd, waardoor er wel een rechtsgrond was voor de betalingen die [eisers] hadden gedaan.
Verder vonden [eisers] dat het besluit nietig was omdat zij niet wisten dat het afweek van de splitsingsakte en dat er sprake was van een ontoereikende volmacht. De kantonrechter verwierp deze argumenten, omdat de splitsingsakte afwijken van de verdeling toestond zonder expliciete melding en de volmacht niet voldoende onderbouwd als beperkt werd aangetoond.
De kantonrechter wees de vorderingen van [eisers] af en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten, inclusief nakosten, aan de gedaagden. Deze kosten werden hoofdelijk uitgesproken, wat betekent dat elke eiser verantwoordelijk is voor het volledige bedrag als de ander niet betaalt. De uitspraak werd op 4 november 2025 in het openbaar uitgesproken, en de kosten werden vastgesteld op € 1.150 exclusief wettelijke rente.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.




