De zaak in het kort
In deze zaak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van twee eisers tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het betrof de vergunningverlening voor kamerbewoning voor drie personen in een woning in Rotterdam. De eisers, die in de buurt van de betreffende woning wonen, waren het niet eens met de verleende vergunning en voerden verschillende bezwaren aan, waaronder privaatrechtelijke belemmeringen en een vermoeden van frauduleuze verhuur. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college terecht de vergunning heeft verleend.
Het verloop van het proces en de feiten
De vergunninghouder had op 6 juli 2022 een aanvraag ingediend voor kamerbewoning voor drie personen, en ten tijde van de aanvraag verbleven er al drie bewoners in de woning. Het college verleende op 17 augustus 2022 de vergunning, met als argument dat aan de criteria uit de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021 was voldaan. Deze criteria omvatten onder andere dat er geen sprake is van overlast en dat er in de 24 maanden voor de aanvraag geen vergunning is ingetrokken wegens aantasting van het woonmilieu. Het college bevestigde zijn beslissing na bezwaar op 31 maart 2023, waarop de eisers in beroep gingen.
Tijdens de zitting van 17 december 2024 werden beide zaken besproken, waarbij de eisers nader ingingen op hun bezwaren. Ze voerden aan dat de splitsingsakte van het perceel alleen zelfstandige bewoning toestaat en dat afwijking van deze bestemming toestemming van de Vereniging van Eigenaren (VVE) vereist, wat volgens hen niet was gebeurd. Bovendien verwezen zij naar een beschikking van het gerechtshof Den Haag waarin de betrouwbaarheid van de vergunninghouder in twijfel werd getrokken.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank heeft alle bezwaren van de eisers beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het college terecht de vergunning heeft verleend. Ten aanzien van de privaatrechtelijke belemmeringen oordeelde de rechtbank dat dit een zaak is voor de burgerlijke rechter en niet relevant voor het college bij de beoordeling van de vergunningaanvraag. De rechtbank accepteerde het standpunt van het college dat de vergunninghouder had aangetoond dat er op de peildatum al sprake was van kamerbewoning door drie personen, waardoor het overgangsrecht van toepassing was.
Ook beoordeelde de rechtbank of de kamerbewoning leidde tot aantasting van het woonmilieu en de leefbaarheid. De eisers hadden gesteld dat er overlast was en dat het pand achterstallig onderhoud had. De rechtbank stelde echter dat overlast een subjectief begrip is en dat het college alleen concrete informatie kon gebruiken die direct te herleiden was naar de woning, zoals geluidsoverlast. Er waren geen meldingen van dergelijke overlast, en het college had tijdens de bezwaarprocedure slechts twee meldingen ontvangen, wat onvoldoende was om de vergunning te weigeren.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de vergunning voor kamerbewoning in stand blijft. Er werd geen vergoeding voor de proceskosten of het griffierecht toegekend aan de eisers. De eisers kunnen, indien zij het niet eens zijn met de uitspraak, in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van het vonnis.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.