De zaak in het kort
In deze zaak stond de vraag centraal of een eigenaar van een appartementsrecht in Rotterdam, [gedaagde], verplicht was een eenmalige extra bijdrage aan de Vereniging van Eigenaars (VvE) te betalen. De VvE had deze extra bijdrage vastgesteld vanwege een negatief reservefonds en vorderde daarnaast ook buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. [gedaagde] was het niet eens met deze vordering en stelde dat er geen werkzaamheden aan haar appartement werden uitgevoerd en verlangde een onderbouwing voor de extra kosten.
Het verloop van het proces en de feiten
Het geschil begon met een dagvaarding van de VvE op 30 december 2024. [gedaagde] is eigenaar van een appartement in Rotterdam en daarmee lid van de VvE. In de vergadering van de VvE op 7 mei 2024 werd besloten dat de eigenaars extra bijdragen moesten betalen vanwege een negatief reservefonds. Voor [gedaagde] betekende dit een extra bijdrage van € 2.916,67, te betalen binnen twee weken na de factuurdatum van 30 mei 2024.
[gedaagde] betwistte de noodzaak van de extra bijdrage en was van mening dat de VvE geen werkzaamheden aan haar appartement uitvoerde. Ze vroeg om een onderbouwing van de kosten. Op 9 mei 2025 gaf de VvE aan de rechtbank te kennen dat de vordering was voldaan en verzocht de zaak door te halen. Echter, [gedaagde] wilde dat de rechter uitspraak deed over de kosten. Omdat [gedaagde] niet op tijd reageerde op de geboden mogelijkheid tot inhoudelijke reactie, moest de kantonrechter alsnog een beslissing nemen.
De beslissing van de rechtbank.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] de extra bijdrage aan de VvE moest betalen. Het besluit van de VvE, genomen op 7 mei 2024, om extra bijdragen te heffen was onherroepelijk, omdat [gedaagde] niet binnen de wettelijke termijn van één maand bezwaar had gemaakt of vernietiging had gevraagd van het besluit. Dit betekent dat het besluit definitief is en uitgevoerd moet worden.
De kantonrechter wees ook het argument van [gedaagde] af dat de VvE werkzaamheden aan haar appartement moest verrichten. [gedaagde] had niet duidelijk gemaakt welke werkzaamheden vereist waren en waarom dit een reden zou zijn om haar betalingsverplichting op te schorten.
De rechtbank kende de VvE buitengerechtelijke incassokosten van € 504,17 toe, zoals vermeld in de brief van 24 september 2024. De wettelijke rente over het bedrag van € 2.916,67 moest ook door [gedaagde] worden betaald vanaf de dag van dagvaarding. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld om de proceskosten te betalen, begroot op € 1.246,38.
Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kon worden uitgevoerd, zelfs als er hoger beroep zou worden aangetekend. De rechter wees alle andere verzoeken af en legde de financiële verplichtingen vast die [gedaagde] aan de VvE moet voldoen. Hiermee heeft de rechtbank de vordering van de VvE grotendeels toegewezen, en [gedaagde] moet de verschuldigde bedragen betalen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.