De zaak in het kort
In deze zaak oordeelt de rechtbank Rotterdam over een beroep dat is ingesteld tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis. De vergunning was verleend voor het plaatsen van een serre als tuinkamer/overkapping aan een woning in Maassluis. De eiser, eigenaar van een naburig pand, maakte bezwaar tegen deze vergunning. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, waardoor het besluit van het college niet in stand bleef.
Het verloop van het proces en de feiten
De omgevingsvergunning werd op 20 juni 2023 verleend aan de vergunninghouder voor een serre op het perceel in Maassluis. De vergunning was aangevraagd voor een seizoensgebonden bouwwerk. Echter, tijdens de bezwaarprocedure bleek dat de aanvraag moest worden beschouwd als een aanvraag voor een permanent bouwwerk. Dit leidde tot de vraag of de wijziging van de aanvraag van ondergeschikte aard was, wat van belang was voor de noodzaak van een nieuwe aanvraag.
Eiser, die eigenaar en verhuurder is van een aangrenzend pand, had bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de vergunning met een voorwaarde dat het dak van de serre in glas zou worden uitgevoerd en de aluminium profielen in donkergrijs. Het perceel waarvoor de vergunning was verleend, valt onder het bestemmingsplan “Stationsgebied e.o.” met de bestemming “Wonen” en “Waarde – Archeologie”.
Tijdens het beroep voerde eiser aan dat het college hem geen mogelijkheid had geboden om zijn zienswijze te geven, wat in strijd zou zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast betoogde eiser dat de vergunninghouder niet als belanghebbende had moeten worden aangemerkt omdat de Vereniging van Eigenaars (VvE) geen toestemming zou verlenen voor de serre. Eveneens betwistte eiser dat de wijziging van een seizoensgebonden naar een permanent bouwwerk van ondergeschikte aard was.
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond. Hoewel de rechtbank het college volgde in de beoordeling dat de hoorplicht niet van toepassing was op eiser, oordeelde zij anders over de wijziging van de aanvraag. De rechtbank vond dat de wijziging van een seizoensgebonden naar een permanent bouwwerk te ingrijpend was om als ondergeschikt te worden beschouwd. Dit betekende dat er een nieuwe aanvraag nodig was. De wijziging had immers een blijvende ruimtelijke uitstraling, en de Commissie Cultureel Erfgoed Maassluis (CCEM) had haar advies gebaseerd op de aanvraag voor een seizoensgebonden bouwwerk.
De rechtbank vernietigde daarom het besluit van het college en droeg het college op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Het griffierecht moest aan eiser worden vergoed, maar er waren geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking kwamen.
De uitspraak laat zien dat veranderingen in de aard van bouwaanvragen zorgvuldig moeten worden beoordeeld en dat belanghebbenden zoals de VvE een rol kunnen spelen in het al dan niet verlenen van toestemming voor bouwprojecten. De zaak onderstreept het belang van nauwkeurige procedures en communicatie tussen aanvragers en gemeente om latere juridische complicaties te voorkomen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.