De zaak in het kort
De rechtbank Rotterdam heeft op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een zaak waarin de burgemeester van Rotterdam een exploitatievergunning had verleend voor de verplaatsing van een coffeeshop. Deze verplaatsing was in strijd met het coffeeshopbeleid van de stad, maar de burgemeester achtte bijzondere omstandigheden aanwezig die afwijking van het beleid rechtvaardigden. Eisers, bestaande uit omwonenden en ondernemers, maakten bezwaar tegen deze vergunning, maar hun beroep werd door de rechtbank ongegrond verklaard.
Het verloop van het proces en de feiten
De coffeeshop, geëxploiteerd door [naam bedrijf], wilde verhuizen van [adres 2] naar [adres 1]. Op 15 december 2023 verleende de burgemeester een exploitatievergunning en gedoogbeschikking voor deze verplaatsing. De vergunning stond toe dat de coffeeshop niet eerder op de nieuwe locatie kon openen voordat de huidige exploitatie beëindigd was. Eisers, die bezwaar maakten tegen de vergunning, voerden aan dat de verplaatsing in strijd was met het Rotterdamse coffeeshopbeleid van 2013, dat onder andere een verplaatsingsverbod en afstandscriteria bevatte. Ondanks hun bezwaar, heeft de burgemeester bij het bestreden besluit van 10 juni 2024 de vergunning gehandhaafd. Tijdens de behandeling van het beroep op 28 januari 2025 werd het beroep van 378 omwonenden en bedrijven niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij onvoldoende hun beroepsprocedures ondersteunden. Enkel de beroepen van [eiser] en [eiseres] werden ontvankelijk verklaard.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de exploitatievergunning terecht had verleend, ondanks het verplaatsingsverbod in het beleid. Er waren bijzondere omstandigheden, zoals de komst van een school in de nabijheid van de huidige locatie van de coffeeshop en gemeentelijke moties die maatwerk bij dergelijke situaties voorstonden. De rechtbank vond dat de burgemeester voldoende had onderbouwd dat de verplaatsing naar [adres 1] binnen de geest van de motie ‘Wiet uit de wijk’ viel, ook al was de nieuwe locatie niet aan de rand van de stad, maar wel aan de rand van de wijk. Eisers’ argument over schaalvergroting door het aantal afhaalloketten werd verworpen, omdat de coffeeshop qua oppervlakte en handelsvoorraad niet uitbreidde. De rechtbank oordeelde verder dat de belangen van kwetsbare groepen niet direct de belangen van eisers raakten, waardoor hun beroep op bescherming van deze groepen niet kon slagen.
Het argument dat de coffeeshop overlast en gevaar zou veroorzaken, werd afgewezen omdat uit onderzoek bleek dat de leefbaarheid en veiligheid op de nieuwe locatie niet onder druk stonden. Ook argumenten over waardedaling van panden en verzekeringsproblemen konden de rechtbank niet overtuigen, deels vanwege onvoldoende bewijs en omdat eisers niet direct werden geraakt. Ten aanzien van de aanrijroute voor de brandweer stelde de rechtbank dat de burgemeester voldoende aannemelijk had gemaakt dat er geen verkeersproblemen te verwachten waren. De rechtbank vond dat de burgemeester niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur had gehandeld, ondanks dat eisers van mening waren dat buurtbewoners onvoldoende geïnformeerd waren.
De conclusie was dat het beroep ongegrond werd verklaard, waardoor de exploitatievergunning voor de coffeeshop in stand bleef. Eisers kregen geen vergoeding voor hun proceskosten en het griffierecht werd niet terugbetaald. De rechtbank wees erop dat tegen de uitspraak hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.