De zaak in het kort
Stichting Exploitatie Residentie Terneuzen (SERT) heeft een bedrag van €50.000,00 aan ROBO B.V. betaald. Na het faillissement van SERT, vordert de curator dit bedrag terug van ROBO B.V. op basis van onverschuldigde betaling, omdat er volgens de curator geen rechtsgrond voor de betaling bestond. De rechtbank wijst de vordering van de curator af en oordeelt dat er wel degelijk een rechtsgrond voor de betaling was.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding op 13 mei 2024, gevolgd door een reeks documenten en mondelinge behandelingen. Tijdens de procedure werden diverse producties overgelegd door zowel de curator als ROBO B.V. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 februari 2025, waarna de rechtbank een datum voor de uitspraak vaststelde.
De feiten in deze zaak zijn als volgt: SERT werd op 15 november 2022 failliet verklaard. Het bedrijf hield zich bezig met het verlenen van diensten aan bewoners van een serviceflat in Terneuzen. Op 11 april 2019 betaalde SERT een bedrag van €50.000,00 aan ROBO. Na het faillissement sommeerde de curator ROBO om het bedrag terug te betalen, omdat de betaling onverschuldigd zou zijn. ROBO heeft dit geweigerd, met het argument dat de betaling een aflossing was op een rekeningcourantschuld van SERT aan ROBO.
De beslissing van de rechtbank
De centrale vraag was of er sprake was van een rekeningcourantverhouding tussen SERT en ROBO, waarop door SERT werd afgelost met de betaling van €50.000,00. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad een dergelijke verhouding bestond. Dit oordeel was gebaseerd op de jaarrekeningen van SERT, waarin een rekeningcourantschuld aan ROBO was opgenomen, en de toelichting van ROBO over het ontstaan van deze schuld. Volgens de rechtbank was de betaling van €50.000,00 op 11 april 2019 dus niet onverschuldigd.
De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek degene die zonder rechtsgrond een bedrag heeft betaald, gerechtigd is dit terug te vorderen. De curator, die stelde dat er geen rechtsgrond was, droeg de bewijslast. ROBO had echter voldoende onderbouwd dat er wel een rechtsgrond was, waardoor de curator zijn vordering onvoldoende onderbouwd had.
ROBO had aannemelijk gemaakt dat de rekeningcourantverhouding was ontstaan door afspraken tussen verschillende partijen (waaronder SERT en Heereweegen B.V.) over de overname van een schuld van SERT aan een derde partij, CIN. De rechtbank vond de aan ROBO overgelegde documenten, zoals crediteurenkaarten en een leningsovereenkomst met Heereweegen, voldoende om deze gang van zaken te onderbouwen.
De curator was van mening dat de administratie van SERT niet betrouwbaar was, maar de rechtbank vond dat de stellingen van de curator hierover onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank vond ook dat de door ROBO aangevoerde documenten en toelichtingen de door de curator gestelde vragen en twijfels voldoende beantwoordden.
Tot slot wees de rechtbank de vorderingen van de curator af en veroordeelde de curator in de proceskosten van ROBO, die werden vastgesteld op €5.495,00. De rechtbank verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat deze direct uitgevoerd kan worden, ondanks eventueel hoger beroep.
Deze uitspraak toont aan hoe belangrijk het is voor een curator om een solide onderbouwing te hebben bij het vorderen van onverschuldigde betalingen en hoe gedetailleerde documentatie en administratie doorslaggevend kunnen zijn in dergelijke juridische geschillen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.