De zaak in het kort
In deze zaak bij de rechtbank Rotterdam stond een huurgeschil centraal tussen verhuurder [eiseres] en huurders [gedaagde 1] c.s. De huurders hadden een huurachterstand en de verhuurder eiste betaling van deze achterstand en een boete vanwege het te laat melden van brandschade. De huurders voerden aan dat de gehuurde woning gebreken vertoonde en eisten dat de verhuurder deze gebreken zou herstellen en dat de huurprijs zou worden verminderd. De rechtbank moest oordelen over de geldigheid van de algemene voorwaarden en enkele specifieke bepalingen in de huurovereenkomst.
Het verloop van het proces en de feiten
De huurders [gedaagde 1] c.s. huurden sinds 18 maart 2022 een woning van de verhuurder [eiseres] tegen een huurprijs die inmiddels was gestegen tot € 2.062,10 per maand. Er was sprake van een huurachterstand. Daarnaast had zich een brand voorgedaan in de woning, waarvan de huurders de verhuurder niet direct op de hoogte hadden gesteld. De verhuurder eiste betaling van de huurachterstand en een boete voor het niet tijdig melden van de brandschade, gebaseerd op de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst.
De huurders stelden echter dat de algemene voorwaarden niet ter hand waren gesteld en dat de woning gebreken vertoonde, waaronder lekkages en vochtproblemen. Zij eisten herstel van deze gebreken en een verlaging van de huurprijs.
Tijdens de procedure bleek dat de verhuurder de algemene voorwaarden niet voldoende kon onderbouwen met bewijs dat deze waren overhandigd aan de huurders. Daarnaast was de huurovereenkomst gesloten tussen twee consumenten, waardoor de richtlijnen voor oneerlijke bedingen niet automatisch van toepassing waren.
De beslissing van de rechtbank
De rechtbank vernietigde de algemene voorwaarden omdat niet was aangetoond dat deze aan de huurders ter hand waren gesteld. Hierdoor kon de verhuurder zich niet beroepen op de boetebepalingen in deze voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat enkele bepalingen in de huurovereenkomst, zoals het opslagbeding voor de huurprijs, onredelijk bezwarend waren. De opslag bovenop de consumentenprijsindex werd vernietigd, waardoor de huurprijs vanaf december 2024 € 2.014,35 zou bedragen.
De vordering van de huurders om de huurprijs te verlagen vanwege gebreken aan de woning werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verhuurder voldoende inspanningen had verricht om de gebreken te verhelpen, maar dat de huurders niet voldoende hadden meegewerkt aan de reparaties.
Uiteindelijk werd de huurachterstand vastgesteld op € 1.643,05, die de huurders moesten betalen. De boete van € 1.275,- voor het niet tijdig melden van de brandschade werd afgewezen omdat het boetebeding onredelijk bezwarend was. Ook de incassokosten werden afgewezen vanwege een onjuiste termijn in de aanmaningsbrief. De huurders werden wel veroordeeld tot het betalen van de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen.
De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, waardoor het direct ten uitvoer kon worden gelegd, ondanks een eventueel hoger beroep. De proceskosten van € 997,47 kwamen voor rekening van de huurders, aangezien zij grotendeels ongelijk kregen in de procedure.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.