De zaak in het kort
In deze zaak gaat het om een erfconflict tussen de dochter van een overleden man (de erflater) en de partner van de erflater. De dochter, aangeduid als [eiseres], en de partner, aangeduid als [gedaagde], zijn verwikkeld in een juridische strijd over de verdeling van de nalatenschap van de erflater. De erflater had geen testament en was niet gehuwd of geregistreerd als partner. De dochter, als enig kind, heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard, wat betekent dat deze moet worden vereffend volgens de wet. Een belangrijk geschilpunt is de geldigheid en de uitvoering van een samenlevingsovereenkomst met een verblijvingsbeding die de erflater en de partner in 1996 hebben afgesloten.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure is begonnen met de dagvaarding van [eiseres] en bevatte verschillende juridische stappen, waaronder het indienen van conclusies van antwoord en repliek door beide partijen. Tijdens de zitting op 21 september 2023 zijn beide partijen gehoord, en na een mislukte poging tot minnelijke schikking is de zaak voortgezet.
De feiten in de zaak zijn als volgt: de erflater en [gedaagde] hadden in 1996 een samenlevingsovereenkomst met een verblijvingsbeding gesloten. Na het overlijden van de erflater in [datum 1] heeft [gedaagde] een akte laten opstellen om het verblijvingsbeding ten uitvoer te brengen, waarbij gemeenschappelijke goederen aan haar verbleven. [eiseres] legt hiertegen bezwaar in en stelt dat de samenlevingsovereenkomst niet meer geldig is of dat het verblijvingsbeding niet kan worden uitgevoerd zonder dat zij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Ook betwist [eiseres] dat bepaalde goederen onder het verblijvingsbeding vallen en claimt zij haar legitieme portie.
[h2]De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt dat de samenlevingsovereenkomst nog steeds geldig is en dat het verblijvingsbeding om niet kan worden uitgevoerd, ondanks het bezwaar van [eiseres] dat zij niet is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank merkt op dat het aan [eiseres] zelf te wijten is dat [gedaagde] niet in staat was om haar uit die aansprakelijkheid te ontslaan, aangezien [eiseres] beslag heeft gelegd op de woning, waardoor [gedaagde] geen nieuwe hypotheek kon vestigen.
De rechtbank beslist dat de woning, de inboedel (met uitzondering van de auto en de elektrische fiets van de erflater), en de banksaldi op gezamenlijke rekeningen onder het verblijvingsbeding vallen en aan [gedaagde] toekomen. De auto en de elektrische fiets worden toegekend aan [eiseres], net als de saldi op de bankrekeningen die uitsluitend aan de erflater toebehoorden. Ook wordt [gedaagde] veroordeeld tot de afgifte van een aantal persoonlijke goederen van de erflater aan [eiseres].
Wat betreft de legitieme portie stelt de rechtbank dat [eiseres] recht heeft op een deel van de nalatenschap, maar dat dit, vanwege het overgangsrecht, pas opeisbaar is na het overlijden van [gedaagde]. De rechtbank wijst de vordering van [gedaagde] af om [eiseres] te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding voor het beslag op de woning, aangezien het beslag gerechtvaardigd was. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook al besluit een van de partijen in hoger beroep te gaan.
In conclusie, de rechtbank hanteert een strikte naleving van de samenlevingsovereenkomst en wijst de meeste van de vorderingen van [eiseres] af, terwijl het enkele van haar rechten als erfgenaam bevestigt.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.