De zaak in het kort
In deze civiele zaak, behandeld door de rechtbank Rotterdam, stond een geschil tussen een bewoonster ([eiseres]) van een appartement en de eigenaren van het bovenliggende appartement ([gedaagden]) centraal. [eiseres] stelde dat ze overlast ervoer van contactgeluiden als gevolg van een houten vloer in het bovengelegen appartement, waarvan zij vond dat deze in strijd was met de geldende splitsingsakte en het modelreglement. Ze claimde dat deze vloer onredelijke en onrechtmatige hinder veroorzaakte en eiste aanpassingen aan de vloer conform specifieke normen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van overtreding van het modelreglement en wees de vorderingen van [eiseres] af.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon nadat [eiseres] in kort geding [gedaagden] had gedagvaard om geluidsisolatie aan te brengen in het bovenliggende appartement, dat toen tijdelijk onbewoond was. Haar eis werd destijds afgewezen door de voorzieningenrechter. De zaak werd vervolgens voortgezet in een civiele procedure, waarbij [eiseres] onder andere eiste dat de houten vloer werd verwijderd en vervangen door een geluidwerende vloer. De rechtbank hoorde beide partijen tijdens een mondelinge behandeling en ontving diverse schriftelijke stukken en producties van beide kanten.
Het pand waarin de appartementen zich bevinden, dateert uit 1896 en werd in 2004 gesplitst. [eiseres] woont op de begane grond, terwijl [gedaagden], bestaande uit een maatschap van drie personen, eigenaar zijn van het appartement op de eerste en tweede verdieping. In de splitsingsakte zijn bepalingen uit het Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten van 1992 van toepassing verklaard. Dit reglement stelt onder meer eisen aan de vloerbedekking om contactgeluid te minimaliseren.
[h2>De beslissing van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een overtreding van artikel 17 lid 5 van het modelreglement, dat betrekking heeft op de vloerbedekking in de appartementen. Het artikel verbiedt het aanbrengen van parket- of stenen vloeren, tenzij het VvE-bestuur oordeelt dat er geen onredelijke hinder ontstaat. Omdat [gedaagden] de houten vloer niet zelf hadden aangebracht en er geen bewijs was dat deze vloer onredelijke hinder veroorzaakte, concludeerde de rechtbank dat de vorderingen van [eiseres] ongegrond waren.
Verder stelde de rechtbank dat er in het modelreglement geen specifieke geluidsnormen waren vastgelegd die van toepassing zouden zijn op de situatie. Ook was er geen bewijs dat het geluidsoverlastniveau onredelijk of onrechtmatig was in de context van een oud pand. Het rapport van BewijsRapportage dat [eiseres] had overgelegd, baseerde zich op nieuwbouwnormen, die niet relevant waren voor het pand uit 1896.
Gelet op het ontbreken van bewijs voor onredelijke of onrechtmatige hinder, wees de rechtbank alle vorderingen van [eiseres] af. [eiseres] werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van [gedaagden], die werden begroot op €2.438,00. De rechtbank sprak de hoop uit dat partijen in onderling overleg tot een oplossing konden komen, ondanks de teleurstellende uitkomst voor [eiseres].
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in splitsingsakten en modelreglementen, evenals de uitdagingen bij het toepassen van moderne normen op oude gebouwen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.