De zaak in het kort
In een civiele procedure voor de rechtbank Rotterdam oordeelde de rechter over een geschil tussen een bewoonster van een appartement en de eigenaren van het bovengelegen appartement. De bewoonster, aangeduid als [eiseres], beweerde dat zij overlast ervoer door contactgeluiden veroorzaakt door een houten vloer in het bovengelegen appartement, dat eigendom is van de gedaagden, aangeduid als [gedaagden]. Zij stelde dat de vloer in strijd was met het modelreglement bij de splitsingsakte van het pand en dat de geluidsoverlast onredelijk en onrechtmatig was. [eiseres] vorderde onder andere dat de vloer moest worden aangepast aan bepaalde geluidsnormen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een overtreding van de splitsingsakte of van onredelijke hinder, en wees de vorderingen van [eiseres] af.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een kort geding in augustus 2024, waarin [eiseres] de rechtbank vroeg om [gedaagden] te verplichten geluidsisolatie aan te brengen in het bovengelegen appartement en het appartement niet meer te verhuren totdat aan deze eis was voldaan. De voorzieningenrechter wees deze vorderingen in september 2024 af. Vervolgens diende [eiseres] een bodemprocedure in, die leidde tot de uitspraak op 14 mei 2025.
Het pand waarin de appartementen zich bevinden, dateert uit 1896 en werd in 2004 gesplitst in appartementsrechten. De houten vloer in het bovengelegen appartement werd direct na de splitsing aangebracht door de toenmalige eigenaar, [naam]. [eiseres] bewoont het appartement op de begane grond, terwijl [gedaagden] de eigenaren zijn van het bovengelegen appartement, dat zij verhuren.
[h2]De beslissing van de rechtbank.[/h2]
De rechtbank moest beoordelen of [gedaagden] in strijd handelden met artikel 17 lid 5 van het modelreglement, dat eisen stelt aan de vloerbedekking in appartementen om overlast door contactgeluiden te voorkomen. De rechter concludeerde dat het modelreglement geen absoluut verbod bevatte op het hebben van een houten vloer, maar alleen op het aanbrengen ervan zonder goedkeuring van het bestuur van de Vereniging van Eigenaars (VvE), tenzij geen onredelijke hinder optreedt. Omdat de vloer in kwestie al sinds 2004 aanwezig was en niet door [gedaagden] was aangebracht, kon er geen overtreding van dit artikel worden vastgesteld.
Daarnaast beoordeelde de rechtbank of er sprake was van onredelijke of onrechtmatige hinder. [eiseres] had de bewijslast om aan te tonen dat de hinder die zij ervoer, de gebruikelijke hinder in een oud pand als het hare overtrof. Ondanks het overgelegde rapport van BewijsRapportage, dat een hoge mate van geluidshinder classificeerde, oordeelde de rechtbank dat het rapport uitging van nieuwbouwnormen die niet van toepassing waren op een oud pand zoals dit. Bovendien had [eiseres] geen voldoende onderbouwing gegeven dat de gemeten geluidsniveaus in haar specifieke situatie tot onredelijke of onrechtmatige hinder leidden.
De rechtbank wees alle vorderingen van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten van [gedaagden], begroot op € 2.438,00. De rechter sprak de hoop uit dat partijen alsnog tot een redelijke oplossing zouden kunnen komen, ondanks de teleurstellende uitkomst voor [eiseres].
In deze zaak benadrukte de rechtbank het belang van de objectieve uitleg van de splitsingsakte en het modelreglement, en de noodzaak voor [eiseres] om voldoende bewijs te leveren voor haar claims over geluidsoverlast. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiseres] de proceskosten direct moest betalen.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.