De zaak in het kort
De rechtbank Rotterdam heeft een geschil behandeld tussen een verhuurder, aangeduid als [eiseres], en haar huurders, aangeduid als [gedaagde 1] c.s. De kern van de zaak draaide om de vraag of er een huurachterstand was, zoals door de verhuurder werd gesteld, en of de huurders extra kosten moesten betalen. De kantonrechter oordeelde dat er geen huurachterstand was omdat een opslagbeding in de huurovereenkomst werd vernietigd. Dit beding voorzag in een jaarlijkse huurverhoging bovenop de indexering, en de rechter vond deze opslag onredelijk.
Het verloop van het proces en de feiten
De procedure begon met een dagvaarding op 30 oktober 2024, en er volgden diverse processtukken en zittingen. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 werd gesproken over de huurprijs en het opslagbeding. Het opslagbeding in de huurovereenkomst bepaalde dat de huurprijs naast de consumentenprijsindex jaarlijks met maximaal 5% kon worden verhoogd. De kantonrechter vond deze opslag boven de inflatie niet gerechtvaardigd en besloot het beding te vernietigen.
De huurders, [gedaagde 1] c.s., hadden bezwaar gemaakt tegen de extra kosten die de verhuurder van hen eiste. Zij voerden aan dat er een betalingsregeling was getroffen en dat zij op basis van communicatie van de verhuurder mochten vertrouwen dat er geen achterstand was. Daarnaast wezen zij erop dat de uiterste betalingsdatum van de huur door de verhuurder was aangepast.
De verhuurder had de kantonrechter gevraagd om uitstel om de huurachterstand te herberekenen zonder het opslagbeding. Echter, zij heeft geen nieuwe berekening ingediend, waarna de rechter besloot de zaak op basis van de beschikbare gegevens te beoordelen.
De beslissing van de rechtbank.
De kantonrechter besloot dat de kernvraag was of er een huurachterstand was. Na de vernietiging van het opslagbeding, bleef alleen de indexering van toepassing op de huurprijsverhogingen. De kantonrechter vergeleek de door de huurders gedane betalingen met wat zij verschuldigd zouden zijn zonder het opslagbeding.
Bij de beoordeling van de huurverhogingen hield de kantonrechter rekening met de jaarlijkse maximale verhogingspercentages voor de vrije sector die de Minister van Binnenlandse Zaken vaststelt. Voor de periode van juni 2022 tot januari 2025 bleek dat de huurders te veel hadden betaald, in totaal € 4.809,78.
Omdat er geen huurachterstand was, wees de kantonrechter de vorderingen van de verhuurder af. De verhuurder kon ook geen aanspraak maken op incassokosten en rente, omdat de hoofdsomvordering werd afgewezen. Verder werd de verhuurder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de huurders, begroot op € 50.
Deze uitspraak illustreert het belang van eerlijke huurverhogingsbepalingen in huurovereenkomsten en de bescherming van huurders tegen onredelijke lasten. De rechter benadrukte dat de verhoging van de huurprijs beperkt moet blijven tot redelijke normen, in overeenstemming met de wettelijke voorschriften en de economische realiteit.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.