###
De zaak in het kort
Deze zaak betreft een hoger beroep van de Vereniging van Eigenaren (VvE) van Zeggelenlaan 144-146 in Den Haag tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het geschil draait om de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van de kosten van het bezwaar, het beroep, en een verzoek om schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had eerder een last onder dwangsom opgelegd aan de VvE, welke later werd gewijzigd. De VvE betwist de beslissing van de rechtbank om geen proceskosten te vergoeden en voert aan dat hun gemachtigde, Dielbandhoesing, beroepsmatig rechtsbijstand verleende.
Het verloop van het proces en de feiten
Het geschil begon met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 18 juli 2019, waarbij een eerder opgelegde last onder dwangsom aan de VvE werd gewijzigd. De VvE maakte bezwaar tegen dit besluit, wat op 17 maart 2020 door het college werd gegrond verklaard en leidde tot een nieuw besluit. Vervolgens weigerde het college op 1 april 2020 de kosten te vergoeden die de VvE had gemaakt in verband met het bezwaar. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de VvE tegen het besluit van 17 maart 2020 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 1 april 2020 ongegrond. Daarnaast veroordeelde de rechtbank het college en de Staat der Nederlanden tot een schadevergoeding van € 2.500,00 aan de VvE wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
De VvE ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, met het argument dat hun gemachtigde, Dielbandhoesing, wel degelijk beroepsmatig als juridisch adviseur heeft opgetreden. Zij verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om hun standpunt te onderbouwen.
De beslissing van de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat Dielbandhoesing lid is van de VvE en zijn eigen belangen heeft behartigd. Daarom werd de vergoeding van de kosten voor het bezwaar en beroep terecht geweigerd. Ook voor de overschrijding van de redelijke termijn zag de rechtbank geen aanleiding om meer dan de al toegekende € 2.500,00 schadevergoeding toe te kennen.
In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling overwoog dat er geen aanwijzingen waren dat Dielbandhoesing als professionele rechtsbijstandverlener betrokken was, aangezien hij niet het briefpapier van zijn adviesbureau had gebruikt en niet in die hoedanigheid optrad. De aangehaalde eerdere uitspraak van de Afdeling was volgens hen niet van toepassing in deze situatie.
Wat betreft de schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, oordeelde de Afdeling dat de redelijke termijn met één jaar en tien maanden was overschreden. De procedure duurde namelijk vijf jaar en tien maanden, terwijl maximaal vier jaar redelijk wordt geacht. De VvE had echter al € 2.500,00 schadevergoeding ontvangen, wat meer was dan de € 2.000,00 die normaal zou worden toegekend voor de overschrijding. Daarom wees de Afdeling het verzoek om aanvullende schadevergoeding af.
De conclusie van de Afdeling was dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, werd bevestigd. Het college hoefde geen proceskosten te vergoeden aan de VvE. De Afdeling wees het verzoek om extra schadevergoeding af, waardoor de uitspraak van de rechtbank in stand bleef.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.