De zaak in het kort
De Vereniging van Eigenaren (VvE) Klapwijkse Pier 4 en 5 in Berkel en Rodenrijs had het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland verzocht maatregelen te nemen tegen geluidsoverlast veroorzaakt door verkeer op de nabijgelegen Klapwijkseweg (N472). Dit verzoek werd door het college afgewezen. De VvE ging in beroep tegen deze beslissing, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college terecht handhaving had geweigerd, omdat er geen wettelijke grondslag bestond voor handhaving op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) of andere wetten.
Het verloop van het proces en de feiten
De appartementencomplexen Klapwijkse Pier 4 en 5 bevinden zich ten noorden van de Klapwijkseweg, een provinciale weg met aanzienlijke verkeersdruk. Bij de bouw van deze complexen, in 2021 opgeleverd, was er een ontheffing verleend voor een hogere geluidswaarde van 57 dB. Uit een geluidsrapport van DCMR Milieudienst Rijnmond bleek echter dat de geluidsbelasting inmiddels gemiddeld 62 dB bedroeg, met pieken boven de 80 dB. Het college wees het verzoek van de VvE om handhavend op te treden tegen deze overschrijding af op 13 juni 2023. Het daaropvolgende bezwaar van de VvE tegen deze afwijzing werd op 15 november 2023 ongegrond verklaard, waarna de VvE beroep aantekende.
Tijdens de behandeling van de zaak op 6 juni 2025 bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, stelde de VvE dat de toegenomen verkeersdrukte, veroorzaakt door nieuwbouwprojecten in de omgeving, de geluidsbelasting had verhoogd en dat hierdoor een wettelijke basis voor handhaving bestond. Het college stelde echter dat de Wgh geen grondslag biedt voor handhaving in deze situatie, omdat de wet slechts van toepassing is bij ruimtelijke besluiten zoals de aanleg of reconstructie van wegen, en niet bij een natuurlijke toename van verkeer.
De beslissing van de rechtbank
De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat er geen sprake was van een overtreding in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat geen wettelijk voorschrift was overtreden dat handhaving rechtvaardigde. De normen uit de Wgh zijn alleen van toepassing bij ruimtelijke besluiten, en niet bij verkeersgroei. De VvE had bezwaar of beroep kunnen aantekenen tegen de ruimtelijke besluiten die mogelijk de verkeersgroei hadden veroorzaakt, maar dat viel buiten de reikwijdte van deze zaak.
De VvE voerde ook aan dat het zorgvuldigheidsbeginsel het college zou verplichten om maatregelen te nemen tegen de geluidsoverlast, zoals het aanbrengen van stil asfalt. De Afdeling oordeelde echter dat het zorgvuldigheidsbeginsel geen handhavingsgrondslag creëert zonder wettelijke basis.
Verder stelde de VvE dat de omgevingsvergunning voor de bouw van de complexen een grondslag voor handhaving bood, omdat de toegestane geluidswaarde werd overschreden. Het college had echter toegelicht dat de appartementen conform de vergunning waren gebouwd en dat de geluidsnorm bij oplevering werd nageleefd. De Afdeling vond geen aanleiding om te oordelen dat de vergunning een grondslag voor handhaving bood.
Ten slotte wees de VvE op de Omgevingswet als mogelijke grondslag voor handhaving, maar de Afdeling stelde vast dat deze wet niet van toepassing was op het handhavingsverzoek, omdat het verzoek voor de inwerkingtreding van de wet was gedaan.
De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde het beroep van de VvE ongegrond en de beslissing van het college bleef in stand. Er waren geen proceskosten voor vergoeding.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.