De zaak in het kort
De Raad van State heeft een beroep van de Vereniging van Eigenaars (VvE) Klapwijkse Pier 4 en 5 tegen het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland ongegrond verklaard. De VvE had verzocht om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast veroorzaakt door verkeer op de provinciale weg N472, nabij hun appartementencomplexen. Het college had dit verzoek afgewezen, en de VvE was in beroep gegaan tegen deze beslissing. Het belangrijkste punt in deze zaak was de vraag of er een wettelijke bevoegdheid bestond voor het college om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast. De Raad van State oordeelde dat dergelijke bevoegdheid niet aanwezig was onder de toen geldende Wet geluidhinder, de Algemene wet bestuursrecht, of andere aangevoerde wettelijke grondslagen.
Het verloop van het proces en de feiten
De VvE Klapwijkse Pier 4 en 5 vertegenwoordigt de eigenaren van appartementen in complexen gelegen nabij de provinciale weg N472 in Berkel en Rodenrijs. Deze complexen, opgeleverd in 2021, werden gebouwd met een ontheffing voor een geluidswaarde tot 57 dB, zoals toegestaan door het bestemmingsplan “Meerpolder – Klapwijkse Pier”. Echter, een geluidsrapport uit augustus 2021 toonde aan dat de geluidsbelasting zelfs opliep tot 62 dB gemiddeld, met piekbelastingen tot boven de 85 dB in de buurt van de appartementen. Op 17 april 2023 verzocht de VvE het college om maatregelen tegen deze geluidsoverlast te nemen. Het college wees dit verzoek op 13 juni 2023 af, met het argument dat de Wet geluidhinder geen basis gaf voor handhaving in deze situatie. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 15 november 2023 ongegrond verklaard, waarna de VvE in beroep ging bij de Raad van State.
Tijdens de zitting op 6 juni 2025 voerde de VvE aan dat de verkeerssituatie significant was veranderd door nieuwe bouwontwikkelingen in de omgeving, wat volgens hen een herziening van de geluidsnormen noodzakelijk maakte. Ze stelden dat er juridische grondslagen waren voor handhavend optreden, waaronder de Wet geluidhinder, het zorgvuldigheidsbeginsel, en bepalingen uit de Omgevingswet.
De beslissing van de rechtbank
De Raad van State beoordeelde de aangevoerde gronden en oordeelde dat er geen wettelijke grondslag bestond voor handhaving op basis van de Wet geluidhinder. De wet vereist een overtreding van een wettelijke bepaling, en in dit geval was er geen sprake van een dergelijke overtreding. De geluidsnormen zijn bedoeld voor ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, en bieden geen zelfstandige basis voor handhaving bij toename van verkeer zonder nieuw ruimtelijk besluit.
Het zorgvuldigheidsbeginsel biedt volgens de Raad geen basis voor handhaving, omdat handhavingsbevoegdheden wettelijk moeten zijn vastgelegd. Ook de argumenten met betrekking tot de omgevingsvergunning en de Omgevingswet werden afgewezen. De omgevingsvergunning was correct toegepast bij de bouw van de appartementen, en de Omgevingswet was niet van toepassing omdat het handhavingsverzoek vóór de inwerkingtreding van deze wet was ingediend.
Conclusie: de VvE’s beroep werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten toegekend. De uitspraak onderstreept de noodzaak van een expliciete wettelijke basis voor handhavend optreden tegen geluidsoverlast en bevestigt dat dergelijke zaken vaak complex zijn, met meerdere juridische aspecten die zorgvuldig moeten worden afgewogen. Deze uitspraak benadrukt ook de beperkingen van de Wet geluidhinder in het bieden van bescherming tegen geluidsoverlast zonder gerelateerde ruimtelijke besluiten.
Lees de originele uitspraak hier.
Disclaimer: Deze samenvatting is automatisch gegenereerd en kan daardoor fouten bevatten.
Raadpleeg altijd de originele uitspraak.